Zelf

Niemand geeft aan anderen zijn geld weg, iedereen doet dat wel met zijn tijd en zijn leven.

Montaigne, geciteerd in Levenskunst à la Montaigne van Ronald Wolbink (2016)

Volgens Montaigne (1533–1592) ligt er bij jezelf ‘werk genoeg’, dus je moet dat niet elders zoeken. Hij zet vraagtekens bij het gemak waarmee wij ons inzetten voor iemand anders, zoals in ons werk. Veel regels en voorschriften in de maatschappij ‘verdrijven ons uit onszelf en jagen ons voor het nut van het algemeen de marktplaats op’. Mensen laten zich ‘inhuren’ en gebruiken hun talenten voor degenen aan wie zij zich ‘onderwerpen’. ‘Het zijn hun huurders die in hen huizen, niet zijzelf.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ons lunchende zelf is transparant.

Francisco Varela in Ethical Know-How: Action, Wisdom and Cognition (1999)

Volgens de Chileense bioloog Francisco Varela (1946–2001) speelt ons leven zich, voordat we daar allerlei abstracte wijsheden over gaan verkondigen, af in concrete, alledaagse situaties. We zijn altijd verwikkeld in een of andere ‘onmiddellijkheid’ van een bepaalde situatie. Wanneer we met iemand zitten te lunchen, zijn er geen ‘zorgvuldige afwegingen’ en wilsbesluiten nodig voor de ‘complexe knowhow’ waardoor we ‘weten’ hoe we moeten zitten, hoe we ons bestek moeten gebruiken of hoe we een gesprek moeten voeren. En als we opstaan, afscheid nemen en teruggaan naar kantoor weten we ook weer precies hoe we daar moeten praten, bewegen en de situatie moeten beoordelen.

(met dank aan Steven Dorrestijn)

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media 

Het bitterste van alle lijden is de ontevredenheid met onszelf.

Arthur Schopenhauer in De kunst om gelukkig te zijn

Als het gaat om ons karakter vergelijkt Schopenhauer ons met gevangen olifanten. Ze gaan dagenlang tekeer, maar als ze eenmaal inzien dat dat vruchteloos is, bieden ze gelaten hun juk aan en zijn ze voor altijd getemd. Een van de leefregels die ons volgens Arthur Schopenhauer gelukkig maakt, is daarom het streven naar zelfkennis. Dat vereist dat we naast onze goede eigenschappen en sterke kanten ook onze gebreken en zwakheden leren kennen. Op basis daarvan kunnen we dan aan de ene kant onze doelen bepalen en aan de andere kant berusten in ‘het onbereikbare’. Want wie zich op die manier niet heeft verzoend met zijn karakterologische beperkingen lijdt het bitterst.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Een zelf is datgene waarnaar in de wereld het minste vraag is. En het is juist het allergevaarlijkste dat je laat merken dat je het hebt.

Søren Kierkegaard in De ziekte tot de dood (Anti-Climacus) (1849, 2018)

De ziekte die ‘tot de dood’ lijdt is volgens de Deense filosoof Søren Aabye Kierkegaard (1813–1855) de vertwijfeling. Die laatste kent vele gedaantes, maar allemaal hebben ze betrekking op onze verhouding tot ons zelf (dat zelf een verhouding is die zich tot zichzelf verhoudt, maar dat voert hier te ver …). Volgens Kierkegaard is de mens een synthese van eindigheid en oneindigheid, vrijheid en noodzaak, het tijdelijke en het eeuwige. Als een daarvan de overhand krijgt, raakt de mens vertwijfeld, omdat hij dan niet zichzelf kan zijn. Zo kan een concreet mens alleen in zijn fantasie ‘oneindig’ worden, zonder zich nog iets aan zijn eindigheid gelegen te laten liggen. Zo iemand verkeert in een soort permanente, al dan niet vrome, zelfloze roes, ook al leeft hij soms gewoon verder en trouwt hij en heeft hij een positie van aanzien. Het citaat op de voorkant gaat verder: ‘Het grootste gevaar, namelijk zichzelf te verliezen, kan in de wereld zo stil verlopen als was het niets. (…) Elk ander verlies, een arm, een been, vijf rijksdaalders, een echtgenote, etc., wordt wel opgemerkt.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De existentiële situatie waarin iemand verdoemenis vreest, verschilt volkomen van de situatie waarin iemand boven alles bang is voor zinloosheid.

Charles Taylor in Bronnen van het zelf (1989, 2007)

Lang geleden stond de zin van het individuele leven niet ter discussie. De mens was door God geschapen. Iemand als Luther leed onder veel angst voordat hij inzag dat er verlossing door het geloof mogelijk was, maar de zin van zijn eigen leven was ‘onbetwistbaar’. Charles Taylor zet dat tegenover het grote moderne probleem van de betekenis van het bestaan. Volgens hem zie je dat verschil ook terug in de psychopathologieën van die verschillende tijdperken. In de begintijd van de psychoanalyse leden velen aan hysterie en fobieën, maar nu draaien de belangrijkste klachten om ‘egoverlies’, een gevoel van leegte, verlies van het gevoel van eigenwaarde en een gebrek aan doelgerichtheid.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

In de klassieke zorg voor het zelf … is [het] niet mogelijk om immoreel te zijn en toch de waarheid te kennen.

Dick Kleinlugtenbelt in ‘Het domein van filosofische praktijken’, in: Delnoij & Van der Vlist, Filosofisch consulentschap (1998)

In onze moderne cultuur van het zelf, zo constateert socioloog en filosoof Dick Kleinlugtenbelt (1949), gaat het om het ontdekken van het ‘ware zelf’. Dit ontdekken is ons over het algemeen niet zelf gegeven, maar het moet ‘ontcijferd’ worden door de psychologie of de psychoanalyse. Maar in de klassieke zelfzorg kun je geen toegang tot de waarheid krijgen als je niet eerst aan jezelf werkt. Door deze ‘arbeid’ ontwikkel je een ‘gezonde achterdocht ten aanzien van het kennen van de waarheid’ en ga je daar vervolgens ‘behoedzaam’ mee om. Je streeft naar ‘zuivering’ door jezelf te bevragen en over jezelf na te denken. Daartoe moet je eerst leren autonoom te zijn en zelfstandig te denken. De waarheid heeft vervolgens wel een ‘prijs’: je moet een beter mens worden om jezelf werkelijk te kennen in je eigen unieke situatie. Zolang je jezelf niet moreel ontwikkelt, zul je daar nooit in doordringen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het Zelf van een mens is de optelsom van alles wat hij het zijne mag noemen.

William James in The Principles of Psychology (1890)

De oorspronkelijk als arts opgeleide Amerikaanse psycholoog en filosoof William James (1842-1910) constateert in het hoofdstuk over het bewustzijn van het zelf in zijn standaardwerk over de psychologie dat het woord ‘zelf’ op allerlei manieren wordt gebruikt. Soms verwijst het naar een deel van mij, soms naar gewoon mijzelf, en soms zelfs naar iets waar ik zelf niks mee te maken heb. Maar in de breedste zin is ons zelf volgens James de optelsom van alles wat iemand ‘het zijne’ mag noemen. Daarbij gaat het volgens hem niet alleen om zijn lichaam en zijn ‘geesteskrachten’, maar ook om ‘zijn kleren en zijn huis, zijn echtgenote en kinderen, zijn voorouders en vrienden, zijn reputatie en verrichtingen, zijn landerijen en paarden, en jacht en bankrekening’. De belangrijkste reden die James hiervoor noemt, is dat al deze zaken bij iemand dezelfde emoties oproepen. ‘Als zij toenemen of gedijen, voelt hij zich een winnaar; als zij afnemen en wegkwijnen, voelt hij zich terneergeslagen – niet noodzakelijk in dezelfde mate voor iedere zaak, maar grotendeels hetzelfde voor alle.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Maar / wie ik ben / gaat niemand / wat aan.

Jan Arends in ‘Ik wil alleen maar weten’ (Uit: Nagelaten Gedichten (1975))

Jan Arends (1925-1974) genoot al enige bekendheid als dichter toen hij in 1972 doorbrak met de autobiografisch gekleurde verhalenbundel Keefman, over een man die worstelt met de buitenwereld in het algemeen en zijn psychiaters in het bijzonder. Arends was geen gemakkelijke man voor zijn omgeving, en dat is waarschijnlijk een understatement. Zo was hij ervan overtuigd dat hij recht had op de Nobelprijs. En Rudy Kousbroek vond dat ‘geen overdreven beloning’ voor proza als dat in Keefman. Dat er achter zijn querulantengedrag en alcoholverslaving een diepe tragiek schuilging, is bijvoorbeeld op te maken uit het onmogelijke verlangen in het gedicht ‘Ik wil alleen maar weten’. Collega-schrijver Bert Schierbeek zei ooit in verband met de begeleiding van auteurs door hun beider uitgeverij De Bezige Bij: ‘Denk eens aan Jan Arends. Als we hem vroeger een telefoon hadden gegeven, had hij nooit meer iets geschreven.’

Ik
wil alleen
maar weten
wie
ik ben.
Een
andere reden
om te schrijven
heb
ik niet.
Maar
wie ik ben
gaat niemand
wat aan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Schaamte is een gevoel dat een ervaring van ons zelf als een voorwerp in zich sluit of veronderstelt.

Max Scheler in Über Scham und Schamgefühl (1957)

Volgens Scheler ontstaat schaamte als ons bewustzijn, dat normaal gesproken op de buitenwereld gericht is, plotseling naar zichzelf gaat kijken. Daardoor wordt het ‘zelf’ enigszins gescheiden van de persoon en als iets zelfstandigs ervaren. Het onaangename gevoel van de schaamte zou voor een deel voortkomen uit de angst ons zelf daarmee te ‘verliezen’. Maar het wordt grotendeels bepaald doordat er een spanning bestaat tussen de persoon en dat wat hij of zij in eigen ogen blijkt te zijn. Voor Scheler is de persoon de instantie, de ‘zijnseenheid van handelingen’, die het zelf beheerst (zelfbeheersing) of ontvouwt (zelfontplooiing). Maar het Zelf zelf is de individualisering van de algemene, psychofysische ‘onderlaag’ die wij delen met de rest van de natuur. De verbondenheid met het algemeen-natuurlijke ervaart de mens zelf het meest in de seksuele drift. Anders dan bij Sartre, waar de schaamte samenhangt met het ‘gezien-worden’ zelf, ziet Scheler de schaamte als een disharmonie tussen persoon en zelf. Het is dan ook niet zo dat de erotiek altijd schaamtevol is. Scheler noemt de schaamte de ‘dienares’ van de liefde. De mens als persoon is verheven boven de drift, want kan die richting geven. Dan hoef je je nergens voor te schamen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media