Leefregels

Het bitterste van alle lijden is de ontevredenheid met onszelf.

Arthur Schopenhauer in De kunst om gelukkig te zijn

Als het gaat om ons karakter vergelijkt Schopenhauer ons met gevangen olifanten. Ze gaan dagenlang tekeer, maar als ze eenmaal inzien dat dat vruchteloos is, bieden ze gelaten hun juk aan en zijn ze voor altijd getemd. Een van de leefregels die ons volgens Arthur Schopenhauer gelukkig maakt, is daarom het streven naar zelfkennis. Dat vereist dat we naast onze goede eigenschappen en sterke kanten ook onze gebreken en zwakheden leren kennen. Op basis daarvan kunnen we dan aan de ene kant onze doelen bepalen en aan de andere kant berusten in ‘het onbereikbare’. Want wie zich op die manier niet heeft verzoend met zijn karakterologische beperkingen lijdt het bitterst.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Koop niet wat je kunt gebruiken, maar wat je niet kunt missen,

Cato, geciteerd door Seneca in Brieven aan Lucilius

In zijn uiteenzetting over leefregels stelt Seneca dat ‘onze geest … in zich de kiemen [draagt] van alles wat in zichzelf goed is’ en dat die door een ‘aansporing’ tot leven komen. Het doet denken aan de platoonse of socratische gedachte dat de filosoof is als een vroedvrouw die de ideeën bij iedereen naar boven kan brengen. Seneca noemt het citaat van Cato als voorbeeld van een leefregel die geen verdere bewijsvoering nodig heeft. Zo’n regel krijgt zijn gewicht doordat die door de bondige formulering ‘de dichtheid van een spreuk’ heeft gekregen. Dergelijke uitspraken raken ons gevoel rechtstreeks en danken hun uitwerking aan een ‘natuurlijke kracht’. Daar komt nog bij dat volgens Seneca bepaalde inzichten ‘op de bodem van de ziel’ liggen te wachten op een formulering die hen bruikbaar maakt. Misschien geldt dat ook voor het vervolg van het citaat van Cato: ‘Wat je niet nodig hebt, is nog te duur als het een stuiver kost.’

Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media

Niets is zo volledig in onze macht als ons denken.

René Descartes in Over de methode (1637)

Een van de redenen waarom René Descartes (1596–1650) wel de ‘vader van de moderne filosofie’ wordt genoemd, is dit werk waarin hij zijn methode van de twijfel uiteenzet. Overigens heeft hij daar weinig pretenties mee: hij wil alleen laten zien hoe hij zelf te werk is gegaan.
Hij vertelt hoe hij hoopte in zijn opleiding allerlei zekerheden te leren, maar het tegendeel was het geval: het enige waar hij van overtuigd raakte, was zijn onwetendheid. Omdat je nu eenmaal niet met handelen kunt wachten tot je uitgetwijfeld bent, heeft hij een ‘voorlopige moraal’ nodig, een paar leefregels. Ten eerste besluit hij zich te houden aan de wetten en gewoonten van zijn land en de godsdienst waarmee hij is opgegroeid, en zich verder ‘te houden aan de meest gematigde en de minst extreme opvattingen’. Zijn tweede stelregel is dat hij zal volharden in eenmaal genomen beslissingen, als een verdwaalde reiziger, die ook niet moet gaan dolen door het woud maar één richting aan moet houden. Ten slotte neemt hij zich voor ‘altijd te trachten mijzelf en niet het noodlot te bedwingen; mijn wensen en verlangens te veranderen en niet de loop der dingen’. Net als de stoïcijnen en veel andere filosofen denkt hij namelijk toch iets zeker te weten: dat wij tenminste ons denken in onze macht hebben.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media