Ennius

Dat hele complex dat door de mensen ‘liefde’ wordt genoemd … is iets zo oppervlakkigs, dat ik niets kan bedenken wat daarmee te vergelijken is.

Cicero in Gesprekken in Tusculum (45 v.C.)

Een van de vragen die Marcus Tullius Cicero (106–43 v.C.) aan de orde stelt in deze Gesprekken is ‘wat de therapie waard is die door de filosofie tegen de ziekten van de geest wordt toegepast’. Een van de ‘beroeringen’ die het volgens Cicero verdient om te worden genezen door de filosofie is de liefde, al lijkt hij vooral de verliefdheid te bedoelen. Ironisch merkt hij op dat de poëzie een ‘bijzondere bijdrage’ levert door Amor een god te noemen, terwijl het toch om een ‘bron van schandelijke daden en van oppervlakkigheid’ gaat.
Dat de liefde geen erg hoogstaand aspect van het menselijk leven is, blijkt volgens Cicero onder meer uit het feit dat niemand van de oude Grieken, die zo hoog opgaven van de liefde die vriendschap is, hield van een lelijke jongeman of een mooie oude man. Nee, hij stemt in met Ennius die zegt dat het begin van schande is zich te midden van medeburgers het lichaam te ontbloten, zoals de gewoonte was in de sportscholen van Griekenland. De enige liefde die van Cicero wel mag bestaan is de stoïcijnse ‘poging om op grond van een indruk van schoonheid vriendschap te sluiten’. Want die vorm van liefde is ‘zonder zenuwachtigheid, zonder heimwee, zonder zorgen en zuchten’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media