Dilemma

Moral distress treedt op wanneer men weet wat juist is om te doen, maar institutionele beperkingen het haast onmogelijk maken om de juiste wijze van handelen na te streven

Andrew Jameton (1984). Nursing practice: the ethical issues. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall (p. 6)

Er is niet echt een goede vertaling beschikbaar van de term ‘moral distress’ en daarom wordt die vaak onvertaald gelaten. In feite gaat het om ‘lijdensdruk’ van morele aard. Het is iets waar vooral mensen in de zorg last van kunnen hebben en wat hen ook ‘echt’ ziek kan maken. Het treedt bijvoorbeeld op wanneer je weet dat je betere zorg zou moeten geven of meer tijd aan iemand zou moeten besteden, maar daar door het beleid van de organisatie of de overheid geen mogelijkheden toe ziet. In hun Handleiding moreel beraad: praktische gids voor zorgprofessionals (2012, p. 14) suggereren Menno de Bree en Eite Veening dat een moreel beraad dit morele leed wellicht kan verminderen. Door op systematische wijze met elkaar in gesprek te gaan over morele praktijkkwesties en die te analyseren, te doordenken en te bespreken kun je proberen tot een voor de praktijk werkbare oplossing te komen.

Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media

Wie alles wil zijn, kan niets zijn.

Arthur Schopenhauer in Metaphysik der Sitten (1820)

Als de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) vijftien jaar is, stelt zijn vader hem voor een duivels dilemma: als Arthur ‘geleerde’ wil worden, en niet koopman zoals zijn vader, dan moet dat maar – maar dan mag hij niet met zijn ouders mee op een lange reis door heel Europa. Het confronteert de jonge denker met zichzelf en met het existentiële dilemma bij uitstek: om te weten wat je moet doen, zou je willen weten wie of wat je bent, maar dat weet je pas als je hebt gekozen.
Als hij later reflecteert op deze situatie, stelt hij vast dat we door iets te kiezen ontelbaar veel andere dingen moeten laten liggen. Mensen die ‘als kinderen’ proberen aan de keuze te ontsnappen door ‘als een dwaallicht’ van het een naar het ander te rennen, zullen nooit echt iets bereiken. De jonge Schopenhauer kiest uiteindelijk voor de reis en vindt zichzelf later terug in opleiding tot koopman. Uiteindelijk maakt de vroege dood van zijn vader de weg vrij voor een leven als filosoof. En omdat zijn vader een goede koopman was, is de erfenis zo groot dat hij voor de filosofie kan leven, zonder dat hij van de filosofie hoeft te leven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Angst is de begeerte om een groter kwaad dat wij vrezen, door een kleiner kwaad te vermijden.

Spinoza in Ethica (3, definitie XXXIX, p. 195)

Er wordt wel gezegd dat de Joods-Nederlandse filosoof en lenzenslijper Benedictus Spinoza (1632–1677) meent dat je niets kunt doen wat je niet wilt (omdat je wat je doet blijkbaar wilde). Maar uit zijn beschouwing over de angst blijkt dat hij toch wel oog heeft voor die ervaring die wij allemaal zo goed kennen, namelijk dat wij niet willen wat wij willen of willen wat wij niet willen (zie Stelling 39, opmerking). De vrees drijft de mens ertoe een kwaad dat hij ziet aankomen te vermijden door een geringer kwaad. Als echter niet duidelijk is welk van beide kwaden het grootste is, hebben we een serieus dilemma. Dan wordt de ‘begeerte om een toekomstig kwaad te vermijden … belemmerd door de angst voor een ander kwaad’. Als die beide ‘euvelen’ bovendien zeer groot zijn, noemen we de vrees die we ervaren: verbijstering. Nu kun je het bestaan van de vrije wil theoretisch wel ontkennen (zoals Spinoza doet), maar de ervaring ervan, die de verbijstering is, laat zich niet zomaar uitwissen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media