Rousseau

Het lot leidt de gewillige, de onwillige sleept het mee.

Voltaire in Le philosophe ignorant (1766)

In zijn Traité de métaphysique van ruim dertig jaar eerder had de verlichtingsdenker Voltaire de wilsvrijheid verdedigd, maar op gevorderde leeftijd was hij overtuigd geraakt van de noodzakelijkheid van wilsuitingen. Hij noemt zichzelf een ‘dwaas’ en voelt zich gedwongen zich gewonnen te geven. Is het immers niet zo dat Archimedes evenzeer wordt genoodzaakt in zijn kamer te blijven wanneer men hem opsluit, als wanneer hij zozeer in een probleem verdiept is dat het niet in hem opkomt om uit te gaan? In beide gevallen is hij overgeleverd aan een wil: in het eerste die van een ander, in het tweede zijn eigen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een leven is niets waard, maar niets is een leven waard.

André Malraux in Les conquérants (1928), geciteerd in Arthur Koestler in Darkness at noon (1941)

Arthur Koestler moet in Darkness at noon (1941) aan deze zin denken. In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten, zegt Koestler dat de waarde van een enkel leven in de ‘sociale vergelijking’ gelijk is aan nul, terwijl die in de ‘kosmische vergelijking’ oneindig is. Bij nul of oneindig in een vergelijking krijg je de gekste dingen: je kunt dan al gauw bewijzen dat drie gelijk is aan vijfhonderd. En dat gebeurt in elke politieke beweging die zich baseert op de overtuiging dat alles moet worden afgemeten aan het nut voor het geheel of het grootste geluk voor de mensheid (utilitarisme). Het is nu eenmaal zo dat sommige mensen denken dat de wereld er beter aan toe is als er geen Armenen of Turken, Hutu’s of Tutsi’s, joden of moslims bestaan. En wat er gebeurt als die mensen zich ‘de mensheid’ of ‘het geheel’ wanen, dat weten we allemaal. ‘En’, schrijft Koestler, ‘of de weg daarheen gepleisterd is met citaten van Rousseau, Marx, Christus of Mohammed, speelt nauwelijks een rol.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bijna alle technische woorden waarvan wetenschap en filosofie zich bedienen zijn schadelijk; ze zijn alleen maar bedoeld om een scheiding aan te brengen tussen de leden van de vakgroep en de buitenstaanders, om wie men zich niet bekommert. Men wil zijn ei

Michel Serres in Het contract met de natuur (1990)

Als buitenbeentje in de Franse filosofische wereld is Michel Serres (1930) noch onder te brengen bij de modernisten, noch bij de postmodernisten. Hij is het voorbeeld van een ‘niet-moderne’ denker en daarom een van de inspirators van Bruno Latour (We zijn nooit modern geweest, 1991). Serres zet zich af tegen het spreken in termen van strijd en kritiek, en probeert in plaats daarvan verschillende domeinen met elkaar in verband te brengen door de belangrijkste concepten ervan in elkaar te vertalen. Daarbij roept hij de hulp in van Hermes (de boodschapper van de goden) of zelfs van engelen.
Het contract met de natuur sluit aan op het Contrat social (1762) van Rousseau en behandelt de verbanden tussen oorlog en vrede, wetenschap en recht, natuur en cultuur. Ondanks zijn eigengereidheid en afkeer van het filosofische en wetenschappelijke establishment is Serres hoogleraar aan de Sorbonne en Stanford en wordt hij in 1990 opgenomen in de Académie Française.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media