Emerson

Groot is degene die te midden van de menigte met volmaakte minzaamheid de onafhankelijkheid van de eenzaamheid bewaart.

Ralph Waldo Emerson in Self-reliance (1848)

Het is alleen al goed om af en toe een ‘oude’ filosoof te lezen vanwege de ‘ouderwetse’ woorden, die je bij hen aantreft. In de bron staat ‘sweetness’, wat ook wel ‘zoetheid’ of ‘beminnelijkheid’ betekent.

In zijn pleidooi voor onafhankelijkheid wijst Emerson erop dat we ons alleen bezig moeten houden met wat óns te doen staat en niet wat andere mensen denken. Je vindt dit veel bij negentiende-eeuwse filosofen, aan beide kanten van de Atlantische Oceaan, en blijkbaar was dat iets wat de mensen toen nodig gezegd moest worden.

Maar hoe zit dat dan met ons? Houden wij ons uit gemakzucht aan de gangbare meningen, of kiezen we ervoor onze eigen opvattingen alleen anoniem, in de afzondering van ons online bestaan, te uiten? Dat noemt Emerson ‘middelmatig’. Een ‘groot’ mens ben je pas als je onafhankelijk blijft denken, ook terwijl ‘je voortdurend mensen tegen het lijf loopt die beter menen te weten wat jouw plicht is dan jij het zelf weet’.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Zodra er leven is, is er gevaar.

Madame de Staël in De l’Allemagne (1810)

Er wordt weleens geklaagd dat er zo weinig vrouwelijke denkers van naam zijn. En als er dan eens eentje is, loopt ze ook nog eens het gevaar dat een van haar wijze uitspraken aan een man word toegewezen. Het overkwam Anne-Louise Germaine Necker, barones van Staël-Holstein (1766-1817), de Frans-Zwitserse romanschrijfster en essayiste die bekend werd onder de naam Madame de Staël. Op internet wordt de uitspraak aan de voorkant toegeschreven aan Ralph Waldo Emerson, die in zijn Society and Solitude (1870) toch keurig een noot met verwijzing naar Madame had toegevoegd.
Emerson heeft het in zijn preek bij Romeinen 14:12 over Paulus’ uitspraak dat ieder van ons zich tegenover God moet verantwoorden. Hij verzucht dat bij allen die God de gave van de intelligentie en het vermogen om gelukkig te worden heeft verleend, een zwerm engelen van het kwaad komt aanvliegen om hem met verleidingen op het verkeerde pad te brengen. Dès qu’il y a vie, il y a danger wordt As soon as there is life there is danger.
Overigens gebruikt Joseph Ledoux dit ook door hem aan Emerson toegeschreven motto in zijn boek Angstig (2017) om aan te geven dat waar leven is, angst is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik ga niet waar de weg mij leidt, maar ik ga waar geen pad is, en laat een spoor achter.

Muriel Strode in My Little Book of Prayer (1904)

Of ons leven eeuwig is, weten we niet, maar kunstenaars en dichters kunnen de hoop koesteren ‘onsterfelijk’ te worden met hun creaties. Misschien wilde de Amerikaanse boerin en dichteres Muriel Strode Lieberman (1875–1964) ook wel dat haar woorden haar zouden overleven toen zij de woorden van het citaat in haar ‘kleine gebedenboekje’ schreef. Het is echter de vraag of Strode na het verlaten van het pad en het achterlaten van haar spoor, niet op zeker moment had moeten terugkeren naar de hoofdweg om gezien en herinnerd te worden. Vanaf de jaren zeventig duikt het citaat namelijk op veel plekken op, maar is het veranderd in een gebod, bijvoorbeeld: ‘Ga niet waar de weg je leidt, maar ga waar geen pad is en laat je eigen spoor achter.’ Niet alleen verandert het hierdoor van betekenis, de meeste citatensites en auteurs over leiderschap die het als motto opvoeren, schrijven het bovendien toe aan de essayist Ralph Waldo Emerson (1803–1882). Nu heeft Emerson niet te klagen over een geregelde reïncarnatie van zijn geschriften, maar zo zou je dus ook onsterfelijk kunnen worden met de woorden van een ander.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is bangig en geneigd zich verontschuldigen; hij kent geen trots meer; hij waagt het niet ‘ik denk’, ‘ik ben’ te zeggen, maar haalt een of andere heilige of wijsgeer aan.

Ralph Waldo Emerson in Essays (1841)

Dat Amerika een land is geworden waar de arrogantie regeert, is in ieder geval mede te danken aan de scherpe essays en vele lezingen van Ralph Waldo Emerson (1803–1882). Voor hem is de bron of het wezen van zowel genialiteit als deugd en leven, de spontaniteit of het instinct. Hij ziet het als een goddelijke opdracht om de alledaagse menselijke motieven te negeren en alleen op zichzelf te vertrouwen. Hij spuugt op wat ‘samenleving’ heet: ‘De kracht en het hart van de mens lijken eruit gerukt te zijn en we zijn angstige, moedeloze jammeraars geworden. We zijn bang voor de waarheid, bang voor het lot, bang voor de dood en bang voor elkaar.’
Tegenwoordig zeggen we vaak dat Amerikanen zo veel ondernemender zijn dan Europeanen, maar in de tijd van Emerson was dat nog anders. Toen gaf iemand die niet met zijn eerste bedrijfje meteen slaagde, het ook meteen op. En destijds vond men iemand die failliet ging, ook definitief geruïneerd. Ook daarom pleit Emerson voor een revolutie ‘in elke instelling en in alle relaties tussen mensen onderling’. De mens moet erop vertrouwen dat hij het ‘vleesgeworden woord’ is, ‘geboren om de naties genezing te brengen’. En een zachte heelmeester bleek Amerika niet te zijn. De rest is geschiedenis.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media