Poëzie
… het verleden moet net zozeer door het heden worden veranderd als het heden is geleid door het verleden.
Volgens de Amerikaans-Britse dichter T.S. Eliot (1888-1965) gaat het bij historisch besef niet alleen om een beeld van ‘de verledenheid’ van het verleden, maar ook van het heden ervan. Hierdoor word je als schrijver gedwongen om niet alleen te schrijven te midden van je eigen generatie, maar alsof de hele Europese literatuur vanaf Homerus tegelijk bestaat. Als vanzelf wordt een nieuw kunstwerk afgezet tegen alle kunstwerken die al eerder werden gemaakt, maar door het nieuwe kunstwerk en de verhouding die dat inneemt tegenover alle andere kunstwerken uit de geschiedenis, veranderen ook alle kunstwerken die eraan voorafgingen. ‘Een dichter die zich hiervan bewust is, zal zich bewust zijn van grote problemen en verantwoordelijkheden.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het gedicht van het verstand is filosofie.
Novalis in Werke. Tagebücher und Briefe (1978)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ach! waarom heeft natuur geen Maagden toegestaan, / Op ’t mannelijke spoor in Pallas koor te gaan?
Clara Feyoena van Raesfelt-van Sytzama in Aan een wijsgeer (1749)
Zijn de hartstochten dan de heidenen van de ziel? / Alleen redenen gedoopt?
Edward Young in The Complaint, or Night Thoughts on Life, Death and Immortality (1742–1748)
De Poëzie mag ons ontvallen, maar één ding blijft behouden voor onze cultuur. Iets blijvends. Iets wat niemand je af kan nemen: de publiciteit.
Rudy Kousbroek in ‘Trust Poetry’, Het avondrood der magiërs (1970)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Aangezien de natuur als directe ervaring geleidelijk uit het menselijk leven begint te verdwijnen, verschijnt ze als idee in de wereld van de dichter.
Friedrich Schiller in Over naïeve en sentimentele poëzie (1796)
Volgens de Duitse dichter, toneelschrijver en filosoof Friedrich Schiller (1759–1805) gebruikt een samenleving de kunst om haar bestaan in balans te brengen. Het was hem opgevallen dat de oude Grieken niet zoiets als ‘landschapskunst’ kenden. Hij verklaarde dat uit het feit dat zij hun dagelijks leven doorbrachten in kleine steden dicht bij de zee en de bergen. Omdat zij de natuur voortdurend om zich heen hadden, waren zij daar niet van vervreemd en hadden zij ook niet de behoefte ‘om voorwerpen te maken waarin zij de natuur konden herkennen’. Dat laatste geldt volgens Schiller wel voor een deel van zijn tijdgenoten. Zij hebben wel behoefte hebben aan zogenaamde naïeve kunst als een romantische reactie op culturele decadentie en overdreven verfijning. Het hoeft van hem dan ook geen verbazing te wekken dat ‘het land dat zich het meest in de richting van het onnatuurlijke heeft ontwikkeld, het diepst geraakt wordt door het naïeve. Dat land is Frankrijk.’
Poëzie is het spontaan overstromen van krachtige gevoelens: zij komt voort uit een emotie die in rust wordt opgeroepen.
William Wordsworth in het voorwoord van Lyrical ballads (1800)
Het voorwoord dat de Engelse dichter William Wordsworth (1770-1850) schreef bij de Lyrical ballads (in eerste instantie gepubliceerd samen met Samuel Taylor Coleridge) wordt beschouwd als een van de kernteksten van de romantische literaire theorie. Wordsworth pleit daarin voor een nieuwe vorm van poëzie, die de ‘echte taal van de mensen’ gebruikt en niet langer de verwrongen stijl van de 18de-eeuwse dichtkunst. De schrijver Tim Parks (geïnterviewd in NRC Handelsblad, 27 augustus 2009) zegt zich pas sinds kort te realiseren hoe gevaarlijk die koppeling van emotie en literatuur is: voor je het weet ga je emoties opzoeken om erover te kunnen schrijven. Maar wat Parks nog verwerpelijker vindt is de overtuiging, die hij eerst ook deelde, dat literatuur een ‘levensvoorwaarde’ is, dat je geen werkelijk waardevolle ervaringen kunt hebben als je niet in staat bent om ze in woorden uit te drukken.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een haastige man moet niet op de trage ezel van de filosofie rijden.
Erik Oger in ‘Snelheid leidt tot stilstand’, een interview met Peter Henk Steenhuis in Trouw, 3 februari 2009
In zijn boek Nachtoog: Schuine wegen van de filosofie (2009) houdt de Vlaamse filosoof Erik Oger onder andere een pleidooi voor de deugd van de traagheid. Wij westerlingen zitten permanent op de snelweg en er moet een file aan te pas komen om ons te dwingen weer stil te staan bij waar we zijn. Andere manieren om de deugd van de traagheid te beoefenen zijn volgens Oger onder meer fotografie, filosofie (maar dan zonder journalistieke deadline), poëzie of de rituelen van de religie.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media