In het algemeen is de behoefte aan eenzaamheid er een teken van dat er nog geest is in een mens en de maatstaf wat voor geest hij is.

Søren Kierkegaard in Sygdommen til døden (1849), vertaald door F. van Raalten in Eenzaamheid & communicatie (1982)

Volgens de Deense denker Søren Kierkegaard (1813-1855) kan een mens zijn individualiteit alleen ontwikkelen als ‘enkeling’. Daarmee geldt hij als de grondlegger van de existentiefilosofie. Als enkeling vormt hij een tegenstelling met ‘het algemeen sociale’ en ‘een tegenstelling maakt altijd eenzaam’. Kierkegaard was het liefst alleen, maar was ook diep doordrongen van zijn opdracht om te ‘getuigen van de waarheid’ (van het christendom) en daarom moest hij toch weer steeds onder de mensen komen.
Het citaat is afkomstig uit een van zijn laatste boeken, dat in 2008 in vertaling uitkwam als De ziekte tot de dood, met als ondertitel ‘een christelijk psychologische uiteenzetting tot opbouwing en opwekking’. Het vervolgt met een bespotting van onze ‘continue society-tijd’ die de eenzaamheid zo verafschuwt ‘dat men (wat een voortreffelijke spitsvondigheid) niet weet hoe die anders te gebruiken dan als straf voor misdadigers’. Maar misschien past dat ook wel in een tijd waarin het een misdaad is om ‘geest te bezitten’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media