Waar het op aankomt is een waarheid te vinden die een waarheid voor mij is, de idee te vinden waarvoor ik wil leven en sterven.

Søren Kierkegaard in Dagboeken (1 augustus 1835)

Even overweegt Kierkegaard (1813-1855) om zich af te keren van filosofie en theologie, om zo wat rust te krijgen, maar dan realiseert hij zich dat de onrust terug zal keren, ‘als een koortsaanval na het drinken van koud water’. En dan formuleert hij een besef dat leidt tot de ‘existentialistische wending’ in de filosofie. Het gaat niet meer om die ene kantiaanse vraag naar het epistemologische fundament van kennis (‘wat kan ik weten?’), maar om die andere vraag: ‘wat moet ik doen?’ De existentialistische filosoof verliest zich niet in het construeren van het beeld van een wereld waarin hij niet leeft, maar die hij alleen aan anderen voorhoudt, maar wil helderheid ten aanzien van zichzelf, wil weten wat zijn eigen bestemming is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media