Wie zich niet alleen pessimist noemt, maar het ook inderdaad is, zal over dat feit het minst spreken.

Menno ter Braak, ‘Aanvaardend pessimisme’ (Verzameld werk. Deel 7 (1951))

Alleen al door taal te gebruiken geeft de pessimist blijk van optimisme over de mens en zijn cultuur, aldus Menno ter Braak (1902-1940). Het gebruiken van taal betekent immers dat je nog steeds deel wilt uitmaken van de gemeenschap van mensen en daar met je woorden invloed op wilt uitoefenen. Schrijvers en denkers die ontgoocheld, vermoeid of sceptisch klagen over de teloorgang of de illusie van de mensheid en de beschaving, zullen in hun werk daarom altijd een ‘tegenkant’ laten zien, waarmee ze toch nog een ‘positieve verhouding tot het bestaan zoeken’. Als voorbeelden van mogelijke houdingen van deze zelfverklaarde aanhangers van de Weltverneinung noemt Ter Braak de ‘kracht van de burgermanshaat’ en het ‘genot van de uitzonderingspositie’. Er is echter volgens hem ook nog een andere mogelijkheid, die wellicht tragisch, maar ook wat heldhaftiger is: het besef dat je ondanks alle desillusie en teleurstelling toch een aardbewoner bent, en ook al ben je dan geen ‘levensgenieter’, toch alleen al daarom ook deel hebt aan wat die aarde wel aan ‘vreugden’ biedt. Als je de betrekkelijkheid en vergankelijkheid van maatschappelijke conventies hebt doorzien, is er misschien een soort aardse mystiek mogelijk, al is het zonder ‘extatisch gezwijmel’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Thema's:
Denkers: