Kierkegaard
De mens is een kletsmeier, en dat is hij met behulp van de taal.
Omdat veel ‘buitengewone mensen’ ooit een uitspraak hebben gedaan die begon met ‘de mens is…’, doet Kierkegaard ook een poging. Het is door de taal dat ieder mens deel heeft aan ‘het hoogste’. Veel mensen menen dat dat het belangrijkste verschil is tussen mens en dier. Maar Kierkegaard ziet mensen vooral ‘participeren aan het hoogste’ door ‘met behulp van taal te leuteren over die participatie’. Dat is volgens hem net zoiets als deel te nemen aan een koninklijk banket vanaf de galerij. Als hij een heiden zou zijn, zou hij denken dat ‘een ironische god’ de mens de taal had gegeven om zich te vermaken met dit zelfbedrog. Maar hij is christen en heeft daarom medelijden met God, die in zijn liefde ons de taal heeft geschonken ‘om het zo voor ieder mens mogelijk te maken het hoogste werkelijk te grijpen’: ‘Ach, met hoeveel pijn moet God het resultaat bezien!’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
En als moedeloosheid u aanvankelijk zwak wil maken, zodat u de lust ontgaat, werkelijk te willen, om u dan weer sterk te maken, ach zooals de moedeloosheid dat doet, sterk door den trots der wanhoop (…) o, bedenk dan, dat de liefde blijft!
Was het vroeger uitgesloten dat je als filosoof niet ten minste lippendienst aan het christendom bewees, tegenwoordig is een filosoof die het christendom beleidt juist verdacht. Dit treft met terugwerkende kracht ook die filosofen uit de geschiedenis die geen lippendienst bewezen, maar hun geloof ernstig namen. Het belangrijkste voorbeeld van een filosoof die dat deed is Sören Kierkegaard (1813-1855). Tegenwoordig wordt er een scherp onderscheid gemaakt tussen zijn filosofische en zijn stichtelijke werken. Impliciet betekent dat dat je de eerste nog wel en de tweede niet meer hoeft te lezen. Het betekent bijvoorbeeld dat een van de bekendste biografische feiten – het verbreken van de verloving met Regine Olsen – onbegrijpelijk wordt. Want daarvoor moet je Kjerlighedens Gjerninger (ook vertaald als Daden van liefde) gelezen hebben. En ook als je werkelijk inzicht wil krijgen in ‘de wereld’, de mens en de liefde. Maar de moderne mens is liever vol overtuiging wanhopig dan dat hij aarzelend probeert te geloven dat de liefde blijvend is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zo zijn de wijsgeren dus slechter dan de Farizeeërs, over wie wij lezen dat zij zware lasten oplegden, die zij zelf niet met één vinger aanraakten.
Het citaat is afkomstig uit de aantekeningen voor de slotrepliek van het nooit afgeronde boek. De filosofen zeggen tegen de jonge Johannes Climacus dat ‘omnibus dubitandum est’. De Farizeeën blijven volgens Jezus (Matteüs 23) de plaatsvervangers van Mozes en hun voorschriften moeten worden opgevolgd. Maar de mensen moeten niet op hun daden letten, want ze houden zich er zelf niet aan. Dat is wat hen tegenwoordig nog spreekwoordelijk huichelachtig maakt. Waarom zijn de filosofen nog slechter? In de eerste plaats omdat ze vinden dat je aan alles moet twijfelen, maar zelf geen moment twijfelen aan de zin of het nut van al dat twijfelen. In de tweede plaats blijkt het twijfelen aan alles een onmogelijke taak voor een concreet levend mens. Johannes Climacus meent dat filosofie geen geklets is, maar dat het betekent dat je serieus moet proberen te doen wat de filosofen zeggen. Als hij na jaren ontdekt dat hij de opdracht van de filosofen niet kan uitvoeren, ‘grijpt hem dit zo diep aan, dat zijn verlossing misschien onmogelijk zal worden!’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media