Een gedachte komt wanneer ‘hij’ wil, en niet wanneer ‘ik’ wil.

Friedrich Nietzsche in Jenseits von Gut und Böse (1886)

Er zijn ‘onschadelijke zelf-observatoren’ met als bijgeloof dat er zoiets bestaat als een ‘onmiddellijke zekerheid’, zoals ‘ik denk’ (Descartes) of ‘ik wil’ (Schopenhauer). Maar we moeten ons volgens Nietzsche (1844-1900) eindelijk eens van die ‘verleiding door woorden’ losmaken. Het is een bijgeloof, want een onjuiste voorstelling van de feiten, dat logici zeggen dat het subject ‘ik’ de voorwaarde is voor het predicaat ‘denk’. ‘Hét’ denkt en dat het daarbij om een ‘ik’ gaat, is slechts een aanname. Maar eigenlijk moet je nog een stap verder gaan, want met dat ‘het’ ben je de gebeurtenis van het denken ook al aan het uitleggen. Men denkt veel te simpel dat je vanuit de vaststelling dat denken een handeling is, moet afleiden dat er dan iets moet zijn dat handelt. Vroeger zochten natuurkundigen ook naar de ‘kracht’ in een stukje materie, een atoom. En ga maar na: waar komen je gedachten vandaan? Je bent er alleen maar verantwoordelijk voor ‘waar ze naar toe gaan’: welke woorden je ervoor kiest en of je ze uitspreekt of niet.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media