Socrates

Maar Socrates, hoe zou Eros als een grote god erkend worden door hen die beweren dat hij zelfs geen god is?

Plato in Symposium (1980, vertaling X. de Win)

In de beroemde dialoog over de liefde zegt Socrates zijn ideeën over dit onderwerp te ontlenen aan Diotima. Zij vertelt hem dat zij – Socrates en Diotima – zelf degenen zijn die Eros niet als god zien. Goden zijn immers ‘gelukzalig en schoon’ en Eros juist niet, want die verlangt naar geluk en schoonheid. Nee, Eros is een demon en als zodanig heeft hij de rol van ‘tolk en overzetter’: hij brengt de offers en gebeden van de mensen naar de goden en de geboden en antwoorden van de goden naar de mensen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Men moet de deugd gaan beoefenen, zodra men in zijn onderhoud kan voorzien.

Phocylides, geciteerd door Plato in De staat

De spreukendichter Phocylides van Milete (rond 560 v.Chr.) wordt door Socrates geciteerd in een dialoog met Glauco, die betrekking heeft op de opleiding in de ideale Staat. Zo is bij de gymnastische opleiding eenvoud van belang, met name van voeding, dus niet te veel gebak en toetjes, want dat leidt maar tot ziekten. Glauco bevestigt Phocylides’ uitspraak dat mensen die al in hun onderhoud kunnen voorzien, de deugd moeten beoefenen, en stelt zelfs dat men daar al eerder mee moet beginnen. Maar voor Socrates is dat niet het belangrijkste: het gaat hem om de vraag of het leven van de rijke wel zin heeft als hij de deugd niet beoefent. Want veel rijken geven zich over aan losbandigheid en lijden daarom aan ziekten. Voor de meeste werkenden is het meteen duidelijk dat dat een ondeugd is, maar zou hetzelfde niet moeten gelden voor de rijken? Glauco durft vervolgens ‘zelfs te beweren dat niets zozeer de beoefening van de deugd in de weg staat als die overdreven zorg voor het lichaam’. Socrates zelf vindt het nog erger dat het zwelgen in vage ziekten ‘hinderlijk is voor elke vorm van studie, voor overdenking en zelfoverweging’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het beste is de baas te zijn over je genoegens en je er niet door te laten overheersen, maar niet om er geen gebruik van te maken.

Aristippus

Aristippus (ca. 435-350 v.Chr.) werd geboren in Cyrene, een Griekse stad in het deel van Noord-Afrika wat nu Libië is. Hij wordt beschouwd als stichter van de Cyreense school, die een ultrahedonistische levensstijl verdedigt. Hij was een leerling van Socrates, maar de eerste van diens volgelingen die geld vroeg voor zijn optredens, al stuurde hij dat wel aan zijn meester (en die stuurde het ook weer terug). Dat aannemen van een salaris (ook van zijn vrienden) verdedigde hij door te stellen dat hij hen zo leerde om hun geld goed te gebruiken.
Diogenes Laërtius vertelt een groot aantal anekdoten over Aristippus waarin die zijn gerichtheid op onmiddellijke genoegens verdedigt. Zo liet Dionysius hem eens kiezen uit drie hoeren, maar Aristippus nam ze alle drie, met de woorden: ‘Het is Paris ook niet goed vergaan toen hij zijn voorkeur voor de één had uitgesproken.’ En aan iemand die hem er op aansprak dat hij dure etenswaren kocht, vroeg hij: ‘Zou jij dat gekocht hebben, als je het voor een paar centen kon krijgen?’ En toen daarop bevestigend werd geantwoord, zei Aristippus: ‘Welnu, ik ben dus nu niet meer een genotzuchtige, maar jij bent een geldzuchtige.’ Toen iemand hem de vraag stelde wat voor hem het nut van de filosofie was, zou hij gezegd hebben: ‘Dat ik me in elk gezelschap weet te gedragen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Stel dat Socrates, de aartsvader van de westerse filosofie, nu geleefd had, in onze tijd. Wat zou hij dan gedaan hebben?

Jos Kessels, Socrates op de markt – Filosofie in bedrijf (1997)

Het antwoord van Jos Kessels en zijn concurrenten en collega’s in de ‘filosofische praktijken’ in Nederland luidt dat Socrates precies hetzelfde zou hebben gedaan als 2500 jaar geleden. Hij zou net als toen elke dag op de markt te vinden zijn geweest, om daar iedereen te ondervragen over hoe we moeten leven. De markt van tegenwoordig is niet meer (alleen) een plein midden in de stad, maar bevindt zich overal waar culturele, politieke en economische activiteiten plaatsvinden. En dus proberen filosofische consultants tegenwoordig een voet tussen de deur te krijgen van directiekamers van bedrijven, raadszalen van overheidsgebouwen en de vergaderzalen van onderwijs- en zorginstellingen. De plekken zijn dus anders, maar volgens Kessels doen de mensen op de markt er nog steeds goed aan om aan de hand van Socrates in gesprek te gaan. ‘Over wat waan is en werkelijkheid, over wat waarde heeft en wat niet, over wanneer iets kwaliteit heeft, wie deskundig is om dat te bepalen, welke scholing de juiste is, kortom, wat goed is in het leven en wat het goede leven is.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De echte opgave van de liefde is om het geliefde werkelijk te vereeuwigen, het werkelijk van dood en ontbinding te verlossen, het uiteindelijk in schoonheid wedergeboren te laten worden.

Vladimir Solovjov in Het levensdrama van Plato (1898)

Vladimir Solovjov (1853-1900) was van invloed op de groten van de Russische literatuur, zoals Tolstoj, Achmatova en Dostojevski, maar is zelf in Nederland nauwelijks bekend. Behalve als filosoof en mysticus wordt hij beschouwd als een belangrijk dichter. In het essay dat een inleiding was op wat zijn vertaling van het volledige werk van Plato had moeten worden, beschrijft Solovjov als een werkelijk existentiëel psycholoog Het levensdrama van Plato. Voor hem is de theorie van de liefde van Plato (in het Symposium) ‘ongehoord in de heidense wereld, diep en gedurfd’, maar niettemin nog niet voltooid. Wat hij de ‘fatale erotische ondergang van de filosoof van de liefde’ noemt, is erin gelegen dat Plato de laatste stap niet heeft durven zetten. Want als je de hogere Eros eenmaal gedacht hebt, moet je erkennen dat de betekenis ervan onlosmakelijk verbonden is met ‘de plicht om hem ten uitvoer te brengen’. Plato heeft gezien dat het wezen van Eros is dat hij ‘in schoonheid voortbrengt’, maar volgens Solovjov is het minstens zo wezenlijk dat dit voortbrengen plaatsvindt in de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid. Solovjov suggereert dat Plato de schok van de moord op zijn leermeester Socrates nooit werkelijk te boven is gekomen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Samengevat is dus het voorwerp van de Minne: het eeuwig bezit van het goede.

Plato in Symposium

Het Symposium van Plato (428–347 v.Chr.) is een van zijn bekendste dialogen, en zeker een van de bekendste filosofische teksten over de liefde. Letterlijk betekent symposium ‘samen drinken’ (en dat gebeurt dan ook).
Het is opmerkelijk hoe Plato zijn theorie van de liefde heeft ondergebracht in zijn werk. Om te beginnen wordt het verslag van het ‘drinkgelag’ door ene Apollodorus verteld aan zijn vrienden. Deze Apollodorus heeft het weer van Aristodemus gehoord. En net als in het overige werk van Plato is Socrates binnen de dialoog de eigenlijke denker, maar deze ontleent zijn ideeën over dit onderwerp zelf weer aan een vrouw: Diotima.
Deze (verder onbekende) priesteres uit Mantinea leert de ‘onwetende’ Socrates dat Eros niet mooi of goed kan zijn, want hij begeert immers de schoonheid. Maar hij is natuurlijk ook niet lelijk en slecht. Eros is een ‘tussending’. Menselijk gezien is hij het verlangen naar het goede en schoonheid, goddelijk gezien is minnen ‘het voortbrengen in schoonheid’. Als de mens ‘voortbrengt in schoonheid’, met name door een jongeling op te leiden tot een rechtvaardig staatsman, dan heeft hij deel aan het goddelijke en is daarmee een klein beetje onsterfelijk geworden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media