Verstand
De tegenwoordige vergoddelijking van de verstandigheid is de afgoderij van deze tijd.
Søren Kierkegaard in Oordeel zelf! Tot zelfonderzoek, mijn tijdgenoten aanbevolen (vertaling 1990)
Volgens Kierkegaard (1813-1855) kent het christendom naast overspel, moord, diefstal ‘en dergelijke’ nog een soort van besmetting: ‘de laffe pienterheid en de weke verstandelijkheid.’ Overigens heeft het christendom niets tegen de verstandigheid als gave, en het beseft dat het heel moeilijk is om af te zien van verstandig handelen, juist als men verstandig is. Waar Kierkegaard zich tegen afzet, is dat je alleen maar zou wagen het juiste te doen als dat ‘waarschijnlijk’ iets oplevert. Het gaat er juist om het goede te doen (ook) als dat heel onverstandig lijkt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het is beter om een onbevredigd mens te zijn dan een bevredigd varken, beter om een onbevredigde Socrates te zijn dan een bevredigde dwaas.
John Stuart Mill in Utilisme (1863, 2020)
In zijn verdediging van het utilisme als basis voor morele oordelen trekt de Britse filosoof John Stuart Mill (1806-1873) van leer tegen de tegenstanders van die doctrine die al vanaf de eerste formuleringen daarvan, door onder meer Epicurus, de aanhangers van het nuttigheidsbeginsel beschimpen. Anti-utilisten vinden de veronderstelling dat het leven geen hoger doel heeft dan genot armoedig en verachtelijk, ‘als een doctrine die alleen zwijnen past’. Maar dan vergissen zij zich deerlijk in de term ‘genot’ of ‘genoegen’. En juist zij stellen de menselijke natuur in een vernederend licht, want mensen ‘hebben vermogens die verheven zijn boven de dierlijke begeertes, en wanneer zij zich daar eenmaal bewust van zijn, beschouwen ze iets niet als geluk als dat die vermogens geen voldoening geeft’. Daarbij denkt Mill aan de genoegens van het verstand, de gevoelens en de verbeelding én aan morele gevoelens. ‘En als de dwaas, of het varken, er anders over denkt, komt dat omdat zij alleen hun eigen kant van de kwestie kennen. De andere partij in de vergelijking kent beide kanten.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De deugden horen van nature bij het aangename leven en het aangename leven is met de deugden onlosmakelijk verbonden.
Epicurus in ‘Brief aan Menoikeus’ in Over de natuur en het geluk (2011)
Weliswaar wordt de Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) beschouwd als de grondlegger van de leer dat het genot het hoogste goed is (hedonisme), maar bij hem was dat genot vooral de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Bovendien vindt hij ook niet dat we moeten kiezen voor óf een aangenaam óf een deugdzaam leven.
We komen niet tot een gelukkig leven door ‘drinkgelagen en onafgebroken feesten’, maar door ‘nuchter denken’. Op die manier kunnen we niet alleen nadenken over wat we hebben gedaan of nog gaan doen, maar ook de ‘ongegronde meningen’ uitbannen die onze geest onrustig maken. De basis hiervoor is ons praktisch verstand en daar vloeien de andere deugden van nature uit voort. Je kunt niet aangenaam leven zonder verstandig, goed en rechtvaardig te zijn, maar je kunt dat ook alleen maar zijn als je aangenaam leeft.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Ik heb het verstand dat grondig overweegt en de toekomst berekent al genoeg geprobeerd / van nu af aan zal ik proberen de dwaasheid aan te nemen.
Rumi, geciteerd in Hein Stufkens & Marcel Derkse – De herberg van het hart – Franciscus en Rumi als gidsen voor onze tijd (2003)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Je kunt je niet van je eigen gezonde verstand overtuigen door je buurman op te sluiten.
Fjodor Dostojevski in Dagboek van een schrijver (1873)
De ontwikkeling van het verstand leidt tot uitdroging van het leven, dat op zijn beurt het verstand weer heeft ingekrompen.
Georges Bataille in De innerlijke ervaring (1943)