Gedachten

Zonder natuurwetenschap is het niet mogelijk om puur te genieten.

Epicurus in Over de natuur en het geluk (2011)

We zouden de natuurwetenschap volgens Epicurus (341 v.Chr.–270 v.Chr.) niet nodig hebben als wij niet werden geplaagd door angst voor de hemellichamen en de dood. Ook ons gebrek aan inzicht in de grenzen van pijn en ons verlangen brengt ons ertoe meer onderzoek te doen. Onze wezenlijkste angsten kun je alleen wegnemen als je weet wat de aard van het heelal is en niet langer bang opziet tegen wat de mythen zeggen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het avontuur van de afgelopen drie eeuwen kan worden samengevat in het … Grote Verhaal … van een dubbele verschuiving: van economie naar ecologie.

Bruno Latour in An inquiry into modes of existence (2013)

Zowel ‘economie’ als ‘ecologie’ stammen in het eerste lid af van het Griekse oikos, huishouden. In de loop van de afgelopen driehonderd jaar hebben we volgens Latour (1947-2022) de hele wereld gedwongen in De Economie te huizen, waarvan we nu weten dat die een onbewoonbare dystopie was, zoiets als ‘opium van het volk’ (zoals Marx de religie betitelde). Nu moeten we met ons oude meubilair plotseling verhuizen naar iets wat ‘ecologie’ heet, maar dat nog geen vorm of inhoud heeft. Het verbaast dan ook niet dat de moderne mens somber is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie lange tijd een goede advocaat is geweest behoeft daarom nog niet een betere rechter te zijn.

René Descartes in Over de methode (1637, 1987)

Aan het slot van zijn betoog over de methode van het denken merkt Descartes (1596–1650) op dat hij nog bijna nooit een criticus is tegengekomen die zijn opvattingen strenger of rechtvaardiger beoordeelde dan hijzelf. Bezwaren die ertegen zijn denkbeelden werden opgeworpen had hij zelf vaak allang bedacht. Ook is hem opgevallen dat er in de debatten op de universiteiten nooit nieuwe waarheden worden ontdekt. Daar wil iedereen alleen maar winnen en komt het nooit tot het afwegen van argumenten. Daar vind je dus misschien wel goede ‘advocaten’ van opvattingen, maar nog niet een rechter die tot een wijs oordeel komt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er zijn sterke aanwijzingen dat onze hersenen een bureaucratisch orgaan zijn.

René ten Bos in Later word ik filosoof – Het denken van René ten Bos van Peter Henk Steenhuis (2017)

De aanwijzingen voor deze stelling ontleent René ten Bos (1959) onder meer aan de Deense filosoof Jakob Hohwy. Volgens de laatste proberen de hersenen al het onverwachte te negeren, en als dat niet lukt proberen ze de stimuli te duwen in de richting van herkenbare patronen. Een bureaucratie is volgens Ten Bos het ‘standaardiseren van antwoorden op vragen uit de samenleving’. Ook bureaucraten negeren het onverwachte en het afwijkende. ‘Maatwerk haal je maar bij de kleermaker.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie verdwaald is, moet in de eerste plaats het feit accepteren dat hij verdwaald is.

John Huth, geparafraseerd in René ten Bos in Dwalen door het Antropoceen (2017)

In de ‘Aantekeningen en opmerkingen’ bij zijn boek over het Antropoceen, de nieuwe geologische tijd waarin de aarde verandert onder invloed van de mens, mijmert René ten Bos (1959) over het (ver)dwalen uit de titel. Als je verdwaald bent in een bos schijnt het in één rechte lijn blijven lopen niet de beste strategie te zijn (zoals Descartes dacht). ‘Rechte lijnen zijn iets voor landbouwers en stadsmensen, maar niets voor bosbewoners.’ Volgens Ten Bos (what’s in a name) is de beste manier om uit het bos te geraken, eerst maar eens te wennen aan het bos.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… er bestaat geen zin voor iemand alleen.

Georges Bataille in De innerlijke ervaring (1943, vertaling 1989)

Als het gaat om de zin van het leven kun je volgens Bataille (1897–1962) niet alleen bij jezelf te rade gaan, maar heb je bijvoorbeeld ook vrienden nodig. Als je wilt dat het leven zin voor jou heeft, moet dat er een zijn die het ook voor de ander heeft. Als je tot het uiterste van het leven gaat, stuit je weliswaar op de on-zin, ‘maar slechts van datgene, wat tot op dat moment een zin had, want de smeekbede – die geboren wordt uit de afwezigheid van zin – legt definitief een zin vast, een laatste zin’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hemel en aarde bestaan en roepen luid dat ze geschapen zijn.

Augustinus in Belijdenissen

In zijn ‘autobiografie’ stelt kerkvader Augustinus (354-430) allerlei vragen aan zijn God, zoals hoe hemel en aarde gemaakt zijn, ‘en wat voor gereedschap had u ter beschikking voor zo’n grote onderneming?’ Dát hemel en aarde geschapen moeten zijn blijkt volgens hem uit het feit dat ze verandering en afwisseling kennen. Hemel en aarde roepen ook dat ze zichzelf niet gemaakt hebben. De stem die dat roept, is volgens Augustinus ‘de evidentie’, de niet-beredeneerde zekerheid dat het zo is. ‘U hebt ze gemaakt, Heer, en u bent mooi, want zij zijn mooi.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Kijk uit dat je niet verkeizert en verpurpert.

Marcus Aurelius in Tot mijzelf (6,30)

In 161 n. Chr. wordt Marcus Aurelius keizer van het Romeinse Rijk, en tot zijn dood in het jaar 180 schrijft hij tijdens zijn vele veldtochten een boek met ‘dingen die je tegen jezelf zegt’ (Ta heis heauton). In het citaat (vertaling Anton van Hooff) houdt de keizer-filosoof zichzelf voor dat je als machthebber maar al te gauw vergeet dat je eenvoudig, goed, zuiver, waardig, ongekunsteld, rechtvaardig, godvrezend, welwillend en liefdevol moet blijven. Hij wil vastbesloten zijn in het vervullen van zijn taak en de goden eerbiedigen en de mensen beschermen. Want het leven is kort.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dit is je opdracht: de rol die je hebt gekregen goed spelen.

Epictetus in Encheiridion (handboekje)

Volgens de stoïcijnse filosoof Epictetus (ca. 50-130 n. Chr.) moet je je steeds bedenken dat je in je leven een toneelrol speelt in een stuk dat door iemand anders geschreven is. Die schrijver heeft bepaald of je een grote of een kleine rol hebt. Het enige wat jezelf kunt doen is die rol goed vervullen: wil hij dat je een bedelaar speelt, of een kreupele, een ambtsdrager of een gewone burger, dan moet je je best doen dat zo goed en natuurlijk mogelijk te doen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We zijn in niemands macht, zolang de dood in onze macht ligt.

Seneca in Brieven 91,21

In zijn verhandeling over de woede zegt de Romeinse filosoof en staatsman Seneca (3 v.Chr.–65 n.Chr) dat je zelf een einde aan je ellende kunt maken als je bijvoorbeeld te maken krijgt met een ‘koning die met pijlen schiet op het hart van zijn vrienden’. Want overal waar je kijkt zie je de mogelijkheid van zelfdoding: je kunt je in een ravijn storten of laten verdrinken in de zee, een rivier of zelfs een put. Je kunt je verhangen aan ‘die korte, dorre, onvruchtbare boom’. ‘Vraag je wat de weg naar de vrijheid is? Elke ader in je lichaam.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Geluk is … iets volkomens dat op zichzelf bestaat: het is het doel van ons handelen.

Aristoteles in Ethica Nicomachea

Aristoteles (384–322 v.Chr) wil bepalen wat de aard van het goede is, want het lijkt in elke activiteit en vaardigheid iets anders te zijn: in de geneeskunde gezondheid, in de bouwkunst een huis enzovoort. Nu kun je onderscheid maken tussen zaken die ‘om zichzelf worden nagestreefd’ en die om iets anders worden nagestreefd. De eerste noemen we ‘meer volkomen’ dan de tweede. Volgens Aristoteles is geluk van dien aard dat het altijd omwille van zichzelf en nooit omwille van iets anders wordt gekozen. Zaken als inzicht en genot kiezen we weliswaar ook om zichzelf, maar ook in de overtuiging dat ze ons gelukkig zullen maken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hij die niet zelf inziet en ook niet andermans woord ter harte neemt, dat is een waardeloos man.

Hesiodus

In onderzoek naar het goede waar de politiek zich op richt, namelijk wat edel en rechtvaardig is (jawel!), moet je volgens Aristoteles (384–322 v.Chr.) in zijn Ethica Nicomachea onder meer uitgaan van wat ons bekend is. Daartoe moet je eigenlijk al door je opvoeding bekend zijn met edele gewoonten. Wie echter niet beschikt over deze principes en ze ook niet kan verwerven, moet volgens hem maar luisteren naar Hesiodus. Die zegt dat ‘veruit de beste hij is die zelf alles inziet’, en iemand die naar goede raad wil horen deugt ook nog wel, maar wie het eerste niet kan en het tweede niet doet, is een ‘waardeloos’ man.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Alleen iemand die pijn heeft, voelt werkelijk niets anders dan zichzelf.

Hannah Arendt in The Human Condition (1958)

Volgens Hannah Arendt (1906–1975) is het principe van elk hedonisme niet het nastreven van genot maar het vermijden van pijn. Zij baseert zich onder meer op David Hume die stelt dat wie gezondheid wil, uiteindelijk moet toegeven dat hij dat wil omdat ziekte pijnlijk is. Als je nog verder doorvraagt, zul je merken dat iemand geen reden kan geven waarom hij een hekel heeft aan pijn. Bij genot gaat het niet om jezelf, maar om iets anders dan jezelf. Maar pijn is een innerlijk gevoel dat niet afhankelijk is van iets buiten jezelf en daarmee net zo zeker als logica of wiskunde.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hoewel de dood zelf ons kan vernietigen, kan het idéé van de dood ons redden.

Irvin D. Yalom in Dicht bij het einde, terug naar het begin – Memoires van een psychiater (2017)

Juist vanwege zijn eigen doodsangst houdt de existentiële psychotherapeut en romanschrijver Irvin D. Yalom (1931) zich veel bezig met onze sterfelijkheid. Hij begeleidde groepen terminale patiënten en schreef erover, onder meer in Tegen de zon inkijken. In zijn autobiografie noemt hij een oefening die hij vaak toepast om zijn patiënten te helpen hun leven te veranderen: zet een streep op papier, waarbij het begin staat voor je geboorte en het eind voor je dood. Zet een kruisje bij waar je nu bent, en sta daar uitgebreid bij stil. Het gaat erom op je sterfbed zo min mogelijk te hoeven betreuren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een gesprek voeren vergt dat je kunt luisteren … niet alleen naar anderen, maar ook naar jezelf.

Jos Kessels in Het poëtisch argument – Socratische gesprekken over het goede leven (2006)

De grondlegger van de praktijk van het socratisch gesprek in Nederland, Jos Kessels (1948), is op zoek naar het punt in een dialoog waar ‘nieuw denken’ ontstaat. Daartoe moet je niet alleen naar je gespreksgenoten luisteren, maar ook naar je eigen gedachten en gevoelens die worden opgewekt door het gesprek. Want dat is nog geen ‘denken’: ‘gedachten zijn letterlijk oud denken, dingen die we ooit gedacht hebben.’ Het zijn een soort geheugenreflexen. Door ze uit te spreken kun je ze ‘afleggen’ en de vrije ruimte creëren waarin zich nieuwe inzichten kunnen aandienen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Met behulp van bezinning kan in plaats van een finale nervositeit ten slotte de finale ontspannenheid ontstaan.

Wilhelm Schmid in Gelatenheid (2014–2015)

In zijn tienstappenplan om op je oude dag tot een houding van gelatenheid te komen, is bezinning volgens Schmid (1953) de achtste en ‘beslissende’ stap. Natuurlijk gaat het daarbij om bezinning op je eigen leven, maar hij verwijst ook naar Democritus (ca. 460-370 v.Chr.), die ‘welgemoedheid’ (euthymia) ontleende aan zijn ideeën over de atomen, de kleinste deeltjes waarmee hij het wereldgebeuren meende te kunnen verklaren. Democritus beschouwde blijmoedigheid, met als basiskenmerk gevoel voor humor, als ‘het hoogste innerlijke goed’ en staat daarom bekend als ‘de lachende filosoof’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

In een filosofisch gesprek wordt een opvatting niet verdedigd, maar onderzocht.

Kristof Van Rossem in Het filosofisch gesprek – de basis (2020)

In zijn boek over het filosofisch gesprek vergelijkt de Vlaamse filosoof Kristof Van Rossem het voeren van een filosofisch gesprek met de muziek van een zigeunerorkest. Om zo’n gesprek te voeren moeten de betrokkenen een zekere ‘emotionele afstand’ hebben tot het onderwerp, zodat ze het probleem van verschillende kanten kunnen bekijken. Het filosofisch gesprek onderscheidt zich dus nadrukkelijk van een discussie of een debat, waarin het gaat om het overtuigen van anderen. Daarom heb je in een filosofisch gesprek een ‘houding van beschikbaarheid’ om aandacht en tijd te hebben voor het onderzoeken van de vraag die aan de orde is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Vrije wil is het vermogen om omwille van redenen te handelen.

Lieke Asma in Mijn intenties en ik – Filosofie van de vrije wil (2021)

De Nederlandse filosofe Lieke Asma (1984) bekritiseert aan de hand van de Engelse analytische filosofe Elizabeth Anscombe de conclusies die getrokken worden uit neurologische onderzoeken dat de vrije wil een ‘illusie’ zou zijn. Juist omdat de vrije wil een ‘vermogen’ is, zullen we dat niet in de hersenen aantreffen. Weliswaar vereist dat vermogen dat we bepaalde fysieke en mentale eigenschappen hebben, maar net als de breekbaarheid van het glas is dat vermogen niet te reduceren tot die eigenschappen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Door vergeving bedekt liefde de veelvuldigheid van de zonden.

Søren Kierkegaard in Wat de liefde doet (1847/2007)

Voor wie niet meteen afhaakt door de ondertitel van het boek van Kierkegaard (1813–1855) – een aantal christelijke overwegingen in de vorm van toespraken – is dit een van de ‘ernstigste’ boeken over de liefde als werkwoord. De Deense filosoof gaat na wat het voor ons betekent als we willen liefhebben zoals dat wordt beschreven in bijvoorbeeld 1 Korintiërs 13 in de Bijbel. Als we onze geliefde pijn doen, kan die die deels verzachten door er een ‘verklaring’ voor te zoeken. Maar van al het andere wat we de ander hebben aangedaan, kunnen we alleen maar hopen dat het ons wordt vergeven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het motief roept de vrije wil tevoorschijn; hij perkt hem niet in.

Martin Heidegger in Zollikoner Seminare (1987)

Op verzoek van de Zwitserse psychiater Medard Boss neemt Heidegger (1889–1976) in het huis van Boss in Zollikon een groep psychiaters mee in zijn filosofie. Deze context dwingt Heidegger om zijn fenomenologische benadering van het zijn van de zijnden met alledaagse voorbeelden toe te lichten. Zo vraagt hij zich af wat een motief eigenlijk is. Dat wat mij er bijvoorbeeld toe brengt om het raam dicht te doen. Maar dat wil niet zeggen dat het motief mij ertoe dwingt; het is de grond die ik mij voorstel en ervaar als iets wat mij ergens toe brengt. Maar ik kan het ook openlaten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er bestaat geen ware liefde en ware goedheid zonder uiterste scherpzinnigheid.

Albert Camus in De pest (1947)

In de coronatijd werd De pest van filosoof en schrijver Albert Camus (1913–1960) plotseling een bestseller. Camus beschrijft het verloop van de menselijke reacties op het steeds grotere onheil van een dodelijk ziekte. Dat begint met onverschilligheid en ontkenning, om haar dan in wanhoop te gaan bestrijden, om er ten slotte in te berusten. De ziekte zelf is een noodlot, maar het echte kwaad komt volgens Camus bijna altijd voort uit onwetendheid, ‘en goede bedoelingen die niet gestuurd worden door het verstand kunnen evenveel schade aanrichten als boosaardige opzet’. En het goede kan niet zonder gezond verstand.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Om succes te hebben in wetenschap of kunst is een scheutje autisme essentieel.

Hans Asperger geciteerd door Maarten van Klaveren in Succesvol aan het werk met autisme (2022)

De Oostenrijkse kinderarts Hans Asperger (1906–1980) kennen we van het naar hem genoemde syndroom. In de recentste versie van de DSM, het diagnostische classificatiesysteem, zijn de symptomen daarvan ondergebracht in de autismespectrumstoornis.

Volgens Asperger was dat ‘scheutje autisme’ dat je nodig hebt voor succes in wetenschap of kunst het vermogen om je van het dagelijks bestaan af te keren. ‘Je moet een onderwerp op originele wijze opnieuw kunnen bekijken om onbetreden paden te vinden, waarbij je alle vaardigheden richt op het ene specialisme.’ Het eerste zou je ook als filosoof moeten kunnen, maar het laatste misschien niet.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Om alleen te leven moet men een dier of een god zijn – zegt Aristoteles. Daar ontbreekt het derde geval: men moet beide zijn – filosoof.

Friedrich Nietzsche in Götzen-dämmerung (1889)

In zijn ‘metafysische dagboek’ Uneigentliche Verzweiflung levert Frank Witzel commentaar op dit aforisme uit een van Nietzsches laatste werken, dat die zelf ‘een grote oorlogsverklaring’ noemde, nodig voor de Umwertung aller Werte. Aristoteles heeft het over iets anders, namelijk dat het dier best tot de staat zou willen behoren, maar dat niet kan, terwijl een god dat niet nodig heeft. De vraag is wat dit betekent voor Nietzsches toevoeging. Misschien dat de filosoof altijd kritisch tegenover de gemeenschap staat en (als het goed is) onafhankelijk van andere mensen nadenkt, maar hen wel nodig heeft voor zijn natje en zijn droogje?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is het dier dat geen dier wil zijn.

Markus Gabriel in De zin van denken (2018, 2019)

Met dit citaat begint Gabriel (1980) zijn boek, waarin hij het denken benadert als een zintuig dat net als de andere zintuigen contact maakt met de werkelijkheid. Dat de mens geen dier wil zijn komt doordat hij/zij is gaan nadenken over wie of wat hij/zij eigenlijk is. Wij hebben allemaal zo’n mensbeeld, of we dat nu beseffen of niet. En op grond hiervan pretenderen we ook te weten wat een goed leven is en we baseren er onze ethische principes op. Is de mens de mens een wolf, of verdient hij onze naastenliefde?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Alle pijn in het lichaam, van welke aard dan ook, en alle onrust van de geest is onbehagen.

John Locke in An essay concerning human understanding (1690, 20.2.3)

Volgens de Engelse filosoof John Locke (1632–1704) wordt de mens in zijn handelen en denken gemotiveerd door genot en pijn, wat hem tot een hedonistisch denker maakt. Genot en pijn worden ‘veroorzaakt’ door goed en kwaad, en deze vier ‘zijn de scharnieren waaromheen onze hartstochten draaien’.

Genot en pijn kun je eigenlijk niet definiëren, maar alleen kennen uit ervaring. ‘Een “definitie” ervan in termen van de aanwezigheid van goed of kwaad, wordt ons alleen bekend door te reflecteren op wat we binnen in onszelf voelen wanneer we nadenken over, of de uitwerking ondergaan van, goed en kwaad.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

 

 

Geen intelligent mens zou erin toestemmen om een dwaas te zijn, geen onderlegd persoon zou een onbenul willen zijn, niemand met gevoel en geweten zou zelfzuchtig en verachtelijk willen zijn …

John Stuart Mill in Utilisme (1863, 2020)

In zijn bespreking van de filosofie van het ‘nuttigheidsbeginsel’ constateert Mill (1806–1873) dat sommige soorten genot begerenswaardiger en waardevoller zijn dan andere. Het criterium daarvoor is dat mensen die beide genoegens kennen een uitgesproken voorkeur voor de eerste hebben, ‘ongeacht enig gevoel van morele verplichting om die te verkiezen’. En aan de hand daarvan kun je vaststellen dat intelligente, onderlegde en gewetensvolle mensen er altijd voor zouden kiezen om dat te blijven, ‘zelfs al zouden ze ervan overtuigd kunnen worden dat de dwaas, de domkop of de schoft tevredener zijn met hun lot dan zij met het hunne’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

 

Wat is het maximumbedrag dat je zou willen opofferen om een mensenleven te redden?

Stijn Bruers in Beter worden in goed doen – Vergroot je impact met effectief altruïsme (2018)

De Vlaamse moraalfilosoof Stijn Bruers stelt deze vraag om in je achterhoofd te houden bij het lezen van zijn boek. Stel dat je een verdrinkend kind alleen kunt redden als je daarvoor met je dure nieuwe schoenen door de modder moet. Is het je dat dan waard? En wat als je daarbij je portefeuille verliest? Hoeveel geld had daar dan in mogen zitten? Honderd euro, tweehonderd euro? Dit soort ‘ongemakkelijke’ vragen stellen de zogenaamde ‘effectief altruïsten’. En hun antwoorden zijn misschien nog wel ongemakkelijker: we kunnen bijvoorbeeld in Afrika voor minder geld meerdere kinderen redden van de dood door malaria.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bij alles wat gij doet, lees en raadpleeg de wijzen.

Horatius in Epistulae I (20–14 v.Chr.)

Waar u deze citaten met toelichting leest, bepaalt u natuurlijk helemaal zelf. Het schijnt dat sommige mensen deze Kalender zelfs op het toilet hebben hangen. De Romeinse dichter Quintus Horatius Flaccus (65–8 v.Chr.) maakt het niet uit: want bij alles wat je doet, moet je de wijzen lezen en raadplegen, en wel om van hen te horen ‘hoe gij uw leven op aangename wijze kunt slijten; / dat gij niet gekweld wordt door de eeuwig onverzadelijke begeerte, / noch door vrees, noch door hoop op dingen van weinig nut’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik geloof dat als een driehoek kon spreken, hij … zou zeggen dat God op eminente wijze driehoekig is.

Spinoza in Brief 56

Benedictus de Spinoza (1632–1677) begint zijn Ethica met een bewijs dat God bestaat als enige, waarachtige, onbegrensde en noodzakelijke substantie. In zekere zin is God ‘alles’ en dus valt hij samen met de volledige natuur. Nu is het zo dat de natuur tegenwoordig nog veel complexer en onbegrijpelijker blijkt te zijn dan in zijn tijd. En dat zou dus ook (moeten) gelden voor ons Godsbeeld. De mens, met zijn beperkte bevattingsvermogen, zag of ziet hem dan misschien als een bovenmenselijke schepper, vader of opperrechter, maar dat is ‘projectie’. Een driehoek zou hem als de volmaakte driehoek zien …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het tegendeel van een diepzinnige waarheid kan best een andere diepzinnige waarheid zijn.

Niels Bohr, geciteerd door Werner Heisenberg in Der Teil und das Ganze (1969)

De natuurkundigen Paul Dirac (1902-1984) en de Duitse fysicus Werner Heisenberg (1901–1976) discussiëren over de toekomst van hun vakgebied. Dirac denkt dat het arrogant is om te denken dat je meer dan één probleem tegelijk kunt oplossen in zoiets vreemds als de atoomfysica. Heisenberg meent echter dat je nooit één geïsoleerde moeilijkheid kunt overwinnen, maar er altijd meerdere tegelijk te lijf moet gaan. Dan moet hij echter denken hun collega Bohr die zei dat het tegenovergestelde van een juiste bewering een onjuiste bewering is, maar dat twee tegengestelde diepe inzichten best tegelijk waar kunnen zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's