Gedachten

Gedurende ons leven skiën we allemaal van een lange berghelling af, met aan het eind een onvermijdelijke klif zonder bodem.

Aaron Antonovsky in ‘Salutogenesis. Studying health vs. studying disease’ (1990)

Tot zijn eigen verbijstering bleek 29 procent van de door de Israëlische socioloog Aaron Antonovsky (1923-1994) onderzochte vrouwelijk kampoverlevenden emotioneel gezond, ondanks hun gruwelijke ervaringen. Dat zette hem aan het denken over de vraag wat de oorsprong is van gezondheid. Uitgangspunt werd dat iedereen gedurende zijn leven te maken krijgt met stress en problemen, alleen lijken sommige mensen daar beter tegen te kunnen dan andere.
Tot dan toe keek de medische wetenschap uitsluitend naar de ‘pathogenese’, het ontstaan van ziekte. Artsen helpen skiërs met een gebroken been. Maar niemand vraagt naar de ‘salutogenese’ (de term die Antonovsky bedacht omdat er nog geen woord voor was): het ontstaan van veerkracht en gezondheid. Waarom niet kijken hoe je de helling minder steil kunt maken en kunt leren van de vaardigste skiërs.
Gezonde mensen blijken dan te beschikken over een ‘gevoel van samenhang’, wat bestaat uit drie aspecten: het gevoel de situatie te begrijpen, de overtuiging dat je er invloed op uit kunt oefenen en de zin ervan inzien.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Sapere aude – heb de moed om wijs te zijn

Horatius in Epistulae I,2,40

Letterlijk betekent de uitspraak sapere aude van de Romeinse dichter Horatius (65–8 v.Chr.) ‘durf te weten’. Deze aansporing nam Immanuel Kant over in zijn programmatische Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung? (1784). Daarmee werd het het motto van de Verlichting. Voor Kant ging het erom dat de mens zijn onmondigheid liet varen en niet meer alles aannam waarvan de autoriteiten uit heden en verleden zeiden dat het waar was. De vertaling ‘heb de moed om wijs te zijn’ is ontleend aan Friedrich Schiller die het een ‘veelbetekenende uitdrukking’ van een ‘oude wijze’ noemt.
Zelf denken en kennis vergaren, en je niet op anderen verlaten, maakt je wel eenzaam. Volgens de Duitse filosoof Schopenhauer in Bespiegelingen over levenswijsheid wordt de moed om ‘eigenwijs’ te zijn met het klimmen der jaren echter steeds ‘gemakkelijker en vanzelfsprekender’. Hij ziet het als het lot van ‘alle superieure geesten’ dat ze eenzaam zijn. Maar ‘als men boven de zestig komt, is de hang naar eenzaamheid ronduit natuurlijk’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De grondoorzaak van alle problemen van de moderne wereld is dat de domkoppen volkomen zeker van zichzelf zijn, terwijl de intelligenten vol twijfels zitten.

Bertrand Russell in ‘The triumph of stupidity’ (10 mei 1933)

Ruim drie maanden nadat Von Hindenburg Adolf Hitler heeft benoemd tot rijkskanselier waarschuwt de Britse wiskundige en filosoof Bertrand Russell de mensheid dat wat er in Duitsland gebeurt van het grootste belang is voor de beschaafde wereld. Hij merkt op dat de voornaamste geleerden al honderdvijftig jaar uit Duitsland komen, maar dat de meest ontaarde en wrede regering ook de Duitse is.
Wat er is gebeurd, is volgens hem vrij simpel. Die elementen van de bevolking die zowel wreed als dom zijn (en die twee gaan volgens Russell vaak samen) hebben samengespannen tegen de rest. Hij maakt zich zorgen dat dit ook in Engeland kan gebeuren, al was het alleen maar omdat volgens hem de (toenmalige) Britse regering in India een vorm van fascisme is. Daar komt nog bij dat overal ter wereld zelfs de intelligente mensen die menen dat ze een middel hebben om de wereld beter te maken, te individualistisch zijn om zich te verenigen met andere slimmeriken met wie ze op ondergeschikte punten van mening verschillen. Daarmee blijven ze onmachtige toeschouwers. Overigens vestigt Russell zijn hoop ‘bij deze sombere stand van zaken’ op Amerika …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer er in Afrika een oudere sterft, is dat als een bibliotheek die afbrandt.

Amadou Hampâté Bâ voor de UNESCO

Zelf zei de Malinese schrijver en etnoloog Amadou Hampâté Bâ (1901–1991) dat hij was afgestudeerd aan de ‘grote universiteit van het Gesproken Woord die wordt onderwezen in de schaduw van de baobabbomen’. Het gebied waar hij werd geboren, stond toen bekend als Frans Soedan en hij bezocht er wel degelijk ook een Koranschool en later ook Franstalige onderwijsinstellingen. Maar op zijn veertiende liep hij weg van school, terug naar zijn moeder, en later weigerde hij het aanbod om naar de école normale te gaan.
Hij stelde dat de volkeren van het zwarte ras van oudsher weliswaar niet het schrift kenden, maar dat ze daarom wel een hele bijzondere vorm van het gesproken woord hebben ontwikkeld. En deze literatuur is niet minder mooi dan die in de geschreven vorm. Talloze schitterend verwoorde epen, historische verhalen, leerdichten, mythen en legenden werden bewaard in de ‘fenomenale geheugens’ van de mannen van de orale traditie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie de mensen leert te sterven, leert ze te leven.

Michel de Montaigne in de Essays (1595)

Het citaat van de Franse filosoof Montaigne (1533–1592) is het motto van het boek dat hoogleraar filosofie, onder andere in Tilburg, Simon Critchley (1960) samenstelde onder de titel Over mijn lijk – Wat filosofen en hun dood ons leren (2008, 2011). Juist omdat we kunnen leren te leven wanneer we weten hoe te sterven, schrijft Montaigne even daarvoor: ‘Als ik een boekenschrijver zou zijn, zou ik een lijst aanleggen, voorzien van commentaar, van de verschillende manieren waarop mensen gestorven zijn.’ Critchley heeft die handschoen opgepakt en bespreekt in kort bestek zo’n 190 dode filosofen.
Dat hij juist voor filosofen kiest, is niet zo gek als je bedenkt dat velen van hen de wijsbegeerte in verband hebben gebracht met het (leren te) sterven. Zo zegt Socrates in de dialoog Phaedo van Plato dat ‘de ware filosoof sterven als beroep heeft’.
Als we Montaigne mogen geloven, heeft iemand die geleerd heeft om te sterven, afgeleerd om slaaf te zijn. Dat betekent dat je instellen op de dood ‘niets minder is dan je instellen op de vrijheid’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het Zelf van een mens is de optelsom van alles wat hij het zijne mag noemen.

William James in The Principles of Psychology (1890)

De oorspronkelijk als arts opgeleide Amerikaanse psycholoog en filosoof William James (1842-1910) constateert in het hoofdstuk over het bewustzijn van het zelf in zijn standaardwerk over de psychologie dat het woord ‘zelf’ op allerlei manieren wordt gebruikt. Soms verwijst het naar een deel van mij, soms naar gewoon mijzelf, en soms zelfs naar iets waar ik zelf niks mee te maken heb. Maar in de breedste zin is ons zelf volgens James de optelsom van alles wat iemand ‘het zijne’ mag noemen. Daarbij gaat het volgens hem niet alleen om zijn lichaam en zijn ‘geesteskrachten’, maar ook om ‘zijn kleren en zijn huis, zijn echtgenote en kinderen, zijn voorouders en vrienden, zijn reputatie en verrichtingen, zijn landerijen en paarden, en jacht en bankrekening’. De belangrijkste reden die James hiervoor noemt, is dat al deze zaken bij iemand dezelfde emoties oproepen. ‘Als zij toenemen of gedijen, voelt hij zich een winnaar; als zij afnemen en wegkwijnen, voelt hij zich terneergeslagen – niet noodzakelijk in dezelfde mate voor iedere zaak, maar grotendeels hetzelfde voor alle.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.

Jezus van Nazareth, geciteerd in Matteüs 7:12

Veel mensen denken dat het Nederlandse spreekwoord ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’ afkomstig is uit de Bijbel. Er wordt wel gezegd dat het is ontstaan uit de vertaling in de Lutherbijbel van hoofdstuk 4, vers 15 van Tobit, een zogenaamd deuterocanoniek boek dat deel uitmaakt van het Oude Testament in de katholieke en orthodoxe traditie.
Toch heeft Jezus het zelf in Matteüs over iets wezenlijk anders. Het Nederlandse spreekwoord zegt als het ware dat je je gang mag gaan, als je een ander maar geen schade toebrengt, en wat ‘schade’ is weet je door wat je zelf hebt ervaren. Jezus formuleert echter in de zogenaamde Bergrede een positief appel aan eenieder om de ander zo goed te behandelen als je zelf graag zou willen worden behandeld. Hij noemt dit zelfs ‘het hart van de Wet en de Profeten’. Daarmee is het een wat zakelijker en praktischer vertaling van het alom bekende: ‘heb je naaste lief als jezelf’ uit Leviticus 19:18, dat Jezus onder meer herhaalt in Matteüs 22:39.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De taak die we onszelf moeten stellen is niet om ons veilig te voelen, maar om onzekerheid te kunnen verdragen.

Erich Fromm in The sane society (1955, p. 196)

In De gezonde samenleving suggereert de Duits-Amerikaanse psycholoog en filosoof Erich Fromm (1900–1980) dat mensen zo geobsedeerd zijn door veiligheid omdat de vervreemde enkeling verlangt naar conformiteit en zich daardoor juist steeds onzekerder voelt. Volgens Fromm hebben mensen in de kapitalistische samenleving steeds meer het gevoel gekregen dat ze geen problemen, zorgen of twijfels zouden hoeven te hebben, en dat als ze geen risico’s nemen, ze zich veilig zouden moeten voelen. Hij vindt dit een dubieuze overtuiging. Net zoals actieve en betrokken mensen verdriet of pijn niet kunnen vermijden, zo moet iemand die nadenkt onzekerheid kunnen verdragen zonder in paniek te raken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Onoverwinnelijk kunt ge zijn, indien ge u in geen enkele wedstrijd begeeft waarvan de overwinning niet in uw macht ligt.

Epictetus in Encheiridion (vertaling www.arsfloreat.nl, 2003)

Epictetus (50–130 n.Chr.) waarschuwt dat je je niet door je verbeelding moet laten meeslepen als je iemand ziet die zeer machtig is of een goede naam heeft. Als je eenmaal weet hebt van het wezen van het goede, hoef je niet meer jaloers te zijn of ‘veldheer, heerser of hoogste ambtenaar’ te willen worden. Dan zal je enige wens namelijk zijn om vrij te zijn. En ‘één weg slechts leidt tot vrijheid: gering te achten wat niet in onze macht ligt.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘L’amour est l’enfant de la liberté’ [de liefde is het kind van de vrijheid]

Oud Frans liedje, geciteerd door Erich Fromm in The art of loving (1957)

Als het om een beschouwing van de liefde gaat, komen velen niet verder dan dat het ‘een heel speciaal gevoel van binnen is’ (dat gemakkelijk weer kan verdwijnen) of een ‘sublimatie’ van de geslachtsdrift. De Duits-Amerikaanse psycholoog en filosoof Erich Fromm (1900–1980) beschrijft liefhebben echter met diepe ernst als ‘een kunst, een kunde’. Behalve dat liefde een vorm van geven is, blijkt het actieve karakter van liefhebben ook uit de andere basiselementen die alle vormen van liefde delen: zorgzaamheid, kennis, verantwoordelijkheid en respect.
Dit laatste element is, overeenkomstig de wortels van het woord (respicere = kijken naar), het vermogen om iemand te zien zoals hij of zij is, je bewustzijn van zijn of haar unieke individualiteit. Je wilt dat de geliefde persoon groeit en zich ontplooit op zijn of haar eigen wijze en niet om jou te dienen. Respect bestaat dus alleen op basis van vrijheid. Naar welk liedje Fromm in dit verband verwijst, is niet meer te achterhalen. Op internet is alleen een Nieuw-Zeelandse band te vinden die in 1971 onder die titel een popsong uitbracht.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Kunst is een therapeutisch medium dat ons kan begeleiden, vermanen en troosten, waardoor we in staat zijn betere versies van onszelf te worden.

Alain de Botton en John Armstrong in Kunst als therapie (2013)

Alain de Botton en John Armstrong zetten zich nadrukkelijk af tegen de gedachte van l’art pour l’art, de door de kunstelite aangehangen gedachte dat je je niet mag afvragen waar kunst voor dient, maar dat kunst slechts waarde in zichzelf heeft. Dat maakt de kunst overigens ook kwetsbaar, zoals bij de bezuinigingen van de afgelopen jaren is gebleken.
De Botton en Armstrong vinden dat je kunst wel degelijk (ook) mag benaderen als ‘gereedschap’ dat onze ‘vaardigheden en mogelijkheden’ vergroot doordat het onze aangeboren psychologische tekortkomingen compenseert en ons helpt beter om te gaan met onszelf en elkaar. Daartoe doen ze voorstellen om niet alleen de bijschriften bij de kunstwerken in de bestaande musea te herschrijven, maar ook musea te ontwerpen met afdelingen als Leed, Mededogen en Angst, en aparte verdiepingen voor Liefde en Zelfinzicht.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er zijn weinig dingen waar mensen zich zo toegewijd mee bezighouden als met ongelukkig zijn.

Alain de Botton in Hoe Proust je leven kan veranderen (2010)

In Hoe Proust je leven kan veranderen, een bestseller uit 1997, ontleent de Britse filosoof Alain de Botton (1969) interessante adviezen aan met name Prousts meesterwerk Op zoek naar de verloren tijd. Want voor De Botton is dit niet het verhaal van een nostalgisch verlangen naar een verloren jeugd, maar ‘een praktisch, algemeen geldend betoog over hoe je kunt ophouden je leven te verdoen en kunt beginnen het te waarderen’. Een van de dingen die we volgens De Botton kunnen opsteken van Proust is op welke manieren je allemaal ‘verkeerd kunt lijden’.
Een van de besproken ‘patiënten’ is madame Verdurin, een dame van burgerlijke komaf die er haar levensdoel van heeft gemaakt op te klimmen tot de betere kringen. Het lukt haar echter maar niet om op de gastenlijst van de aristocratische families te komen en als reactie veinst ze onverschilligheid en noemt ze iedereen door wie ze niet wordt uitgenodigd ‘een vervelende figuur’. Volgens Proust en De Botton kunnen we onze frustraties leren relativeren en proberen de mechanismen te doorgronden waardoor mensen uit jouw kringen van de belangrijke tafels worden geweerd.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Weten wij wat de dood is? Is het volgens ons niet de scheiding van ziel en lichaam?

Plato in Phaedo / Phaidoon (vertaling www.arsfloreat.nl)

In deze dialoog van Plato (427–247 v.Chr.) vertelt Phaedo/Phaidoon aan Echekrates over de laatste dag van het leven van Sokrates. Nadat deze laatste is beschuldigd van het bederven van de jeugd van Athene krijgt hij te horen dat aan het eind van die dag het doodsvonnis zal worden voltrokken middels de gifbeker. Tot verbazing van de aanwezige vrienden lijkt Sokrates zijn sterven te verwelkomen: hij merkt op dat de dichter Evenos als liefhebber van de waarheid hem maar snel moet volgen in de dood. Waar het om gaat is die liefde voor de waarheid. Sokrates probeert zijn vrienden ervan te overtuigen dat wij bij het verwerven van kennis alleen maar worden belemmerd door ons lichaam, met al die zintuigen die niet helder en nauwkeurig kunnen waarnemen. Zij komen uiteindelijk tot de conclusie dat de wijsgeer zich zo min mogelijk moet laten leiden door het lichaam, maar dat het beoefenen van de deugden de ziel zuivert van wat onwaar en ongezond is. En volgens Plato en Sokrates zijn we eenmaal bevrijd van dat lichaam in de dood pas werkelijk (weer) in staat de zuivere waarheid waar te nemen, namelijk met onze goddelijke ziel.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

En je kunt niet gewoon alles leren op school!

Mark, geciteerd in Catherine C. McCall in Anders denken – Filosoferen vanaf de basisschool (2010, p. 101)

Mark is een van de vijfjarige (!) deelnemers aan een Community of Philosophical Inquiry, de methode die Catherine McCall ontwikkelde voor het filosoferen met kinderen. Hij geeft dit als argument voor de stelling dat de mens niet alles kan weten.
McCall stond nog aan het begin van haar carrière toen ze cursussen voor leerkrachten van de basisschool organiseerde en per ongeluk ook leerkrachten van de eerste groepen inschreef. Op theoretische gronden, zowel van psychologen als Piaget als van pioniers van de kinderfilosofie, werd tot dan toe gedacht dat kinderen pas op een leeftijd van acht tot tien jaar in staat waren tot filosofisch onderzoek. Toen McCall toch maar probeerde om ook met vijfjarigen te filosoferen bleek dat zij niet alleen in staat waren om anderhalf uur (!) hun aandacht bij de les te houden, maar ook konden redeneren en argumenteren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat wij hier en nu ‘geluk’ zouden noemen is niet wat God uiteindelijk met ons voor heeft: maar als we zo zijn dat hij ons zonder enige belemmering zou kunnen liefhebben, zullen we in feite gelukkig zijn.

C.S. Lewis in The problem of pain (1940)

In de filosofie en theologie wordt over het algemeen de vraag waarom God in zijn almacht het lijden in de wereld toestaat de ‘theodicee’ genoemd, naar het boek van Leibniz uit 1710. De Britse schrijver C.S. Lewis (1898-1963) brengt de vraag wat dichter bij huis: ‘waarom moeten wij lijden?’ Waarom staat God toe dat wij pijn hebben, als hij toch van ons houdt? Deze vraag is niet langer onoplosbaar als je ‘houden van’ niet triviaal opvat en niet langer denkt dat de mens het centrum van het universum is. Dat is hij namelijk, volgens Lewis, niet: God is er niet voor de mens, maar de mens is er om zo te leven dat God van hem kan houden. En wie daarin slaagt, zal gelukkig zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er is geen grotere ziekte in je ziel / o hoogmoedige, dan de waan van de perfectie …

Rumi in Stufkens & Derkse – De herberg van het hart – Franciscus en Rumi als gidsen voor onze tijd (2003)

Volgens de Perzische denker en dichter Mohamed DJalal ad-Din Balkhi Rumi (1207–1273) is ‘de waan van de perfectie’ de grootste ziekte van de mensheid. De ellende in de wereld is niet een gevolg van onze fouten en tekortkomingen, maar van het onderdrukken daarvan. En we moeten die wel onderdrukken, want we rekenen elkaar er genadeloos op af, in plaats van ervan te leren. De volgende woorden gaan aan het citaat op de voorkant vooraf:

Fouten zijn de spiegel van de kwaliteit van de
Volmaaktheid. Wie ook zijn eigen gebrekkigheid
heeft gezien en herkend, heeft grote voortgang
gemaakt op weg naar
een volmaakter zelf. De oorzaak dat iemand niet
naar de Heer van Lof en Eer vliegt
ligt in het feit dat hij zichzelf als perfect
beschouwt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wittgenstein: Vertel me nou niet … alsjeblieft, vertel me nou niet dat u uitgaat van een onafhankelijk bestaan van een wiskundige werkelijkheid? Bertrand Russell: Natuurlijk doe ik dat. Zo niet dan leven we in een totale chaos!

Apostolos Doxiadis en Christos H. Papadimitriou in Logicomix. Een epische zoektocht naar de waarheid (2008)

Stel je bij de geciteerde vraag een geagiteerde jongeman voor, staande, zijn mond vertrokken van afschuw, terwijl hij zich wel de haren met de vuisten uit zijn hoofd lijkt te willen trekken. En bij het rustige, zelfverzekerde antwoord een oudere man, zijn hoofd tussen de rookwolken uit zijn pijp, zich nauwelijks iets aantrekkend van de opwinding van de jongeman achter hem. Het is bijna niet te geloven, maar er bestaat een stripboek over de zoektocht naar de fundamenten van de wiskunde, en het werd nog een bestseller ook. Voor wie bereid is zich niet te laten afschrikken door de woorden ‘wiskunde’ en ‘logica’ heeft de zoektocht van Bertrand Russell aan het begin van de twintigste eeuw naar de onbetwistbare beginselen van de wiskunde alles van een tragedie. Net heeft hij na tien jaar zijn (met Whitehead geschreven) boek Principia mathematica (1910-1913) af of zijn briljante leerling Ludwig Wittgenstein zegt dat er niets van klopt. Later bewijst Kurt Gödel zelfs dat Russells zoektocht principieel onmogelijk is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het beoefenen van de liefde moet beginnen met het erkennen van het verschil tussen eerlijkheid en liefde.

Erich Fromm in The art of loving (1957)

In zijn boek heeft de Duits-Amerikaanse denker Erich Fromm (1900–1980) het eigenlijk niet over eerlijkheid, maar over ‘fairness’. Dit begrip laten Nederlandse ethici vaak onvertaald, omdat er geen equivalent voor is onze taal. Het gaat om redelijkheid, billijkheid, ‘eerlijk spel’ (zoals de vertaler het noemt in Liefhebben, een kunst, een kunde). De ethiek van ‘fairness’ wordt vaak samengevat tot de Gulden Regel: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook de ander niet. Velen denken dat dit een algemene uitwerking is van het joods-christelijke gebod van de naastenliefde. Maar volgens Fromm is het iets wezenlijk anders. Naastenliefde betekent dat je je verantwoordelijk en verbonden (één) voelt met een ander, terwijl fairness-ethiek betekent dat je niet verantwoordelijk en een voelt, maar afgescheiden en afstandelijk. Het betekent dat je de rechten van je naaste respecteert, maar niet dat je van hem houdt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niets versterkt het scepticisme meer dan dat er mensen zijn die geen scepticus zijn.

Blaise Pascal in Gedachten (1667)

Behalve als wiskundig wonderkind is de Fransman Blaise Pascal (1623–1662) bekend geworden om zijn filosofische en theologische ‘gedachten’, waarvan vertaler Frank de Graaff zegt dat die niet zozeer zijn geloof uitdragen, maar blijk geven van ‘een onafgebroken strijd óm te geloven’, en dus tegen de scepsis over religieuze kwesties.
Bij Pascal moeten zijn tijdgenoten het nogal eens ontgelden. Zo zegt hij nog het meest verbaasd te zijn over het feit dat blijkbaar niet iedereen verbaasd is over zijn eigen zwakheid. Hij ziet zijn medemensen ‘vol ernst’ bezig zijn met het verkrijgen en behouden van hun positie in de samenleving, ‘alsof iedereen zeker wist waar de rede en het recht liggen’. Al deze mensen die denken dat ze van nature wijs zijn, komen natuurlijk steeds bedrogen uit, maar ze wijten dat niet aan een fundamentele tekortkoming van de mens, wiens kennis en inzicht altijd zeer beperkt zijn, maar aan een eigen vergissing of iets dergelijks hunnerzijds. Daarmee maken zij dat de sceptici uiteindelijk sterker zijn – door hun besef van eigen zwakheid – dan degenen die trots menen dat zij weten wat de bedoeling is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘Ik wou dat ik trouw had durven blijven aan mijzelf, in plaats van te leven zoals anderen van mij verwachtten.’

Bronnie Ware in The top 5 regrets of the dying (2009)

De zogenaamde ‘sterfbedtest van Aristoteles’ is gebaseerd op een citaat uit de Retorica van de Griekse filosoof. Daarin stelt hij: ‘Al wat men eerder kan bezitten na zijn dood dan gedurende zijn leven is edel, want dat laatste heeft meer weg van het eigen belang.’ Tegenwoordig wordt dit door Stephen Covey en andere managementgoeroes wel als uitgangspunt genomen voor de reflectie op wat er werkelijk toe doet in je leven: Vraag je af wie je graag wilt dat er op je begrafenis spreekt, en wat die daar en dan over je zegt.

Van de Australische verpleegkundige Bronnie Ware, die lange tijd in de palliatieve zorg werkte, kunnen we leren waar mensen het vaakst spijt van hebben als ze daadwerkelijk op sterven liggen. Het citaat over trouw blijven aan jezelf staat nummer één op die lijst. De andere dingen die mensen achteraf berouwen zijn, in volgorde van belangrijkheid:
2. Ik wou dat ik niet zo hard gewerkt had.
3. Ik wou dat ik mijn gevoelens had durven uiten.
4. Ik wou dat ik contact had gehouden met mijn vrienden.
5. Ik wou dat ik mezelf had toegestaan gelukkiger te zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het denken is niet te koop.

Marc Sautet, geciteerd door Miriam van Reijen in Het filosofisch café in acht vragen (red. Sandra Aerts, 2012)

Het café philo begon min of meer bij toeval in 1992. In die tijd hield de Franse filosoof Marc Sautet met een aantal vrienden een ‘filosofisch kabinet’ in Café des Phares op het Place de la Bastille in Parijs. Doordat een radiozender aandacht besteedde aan deze gesprekken over politiek en democratie van toen en nu, dacht een aantal luisteraars dat er in dat café een filosoof de dialoog aanging met willekeurige voorbijgangers. Dit misverstand leidde uiteindelijk op 13 december 1992 tot het eerste echte filosofische café aan de hand van een ter plekke democratisch gekozen vraag. In dit geval was dat: ‘Is geweld specifiek voor de mens of vindt men het in de hele natuur?’
In zijn boek Un café pour Socrate (1995) legt Sautet uit dat het gesprek in een filosofisch café niet therapeutisch of instructief bedoeld is, maar dat het een gelegenheid is om samen na te denken, een mening te verdedigen en aan gezamenlijk onderzoek te onderwerpen. En daar mocht je geen entree voor heffen.
Ook in Nederland en Vlaanderen worden met wisselend succes regelmatig filosofische cafés georganiseerd. Deels zijn die geïnspireerd op het ‘oorspronkelijke’ filocafé, maar andere bijeenkomsten hebben meer het karakter van een inleiding door een deskundige aan wie dan vragen kunnen worden gesteld.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als je onder eeuwigheid niet oneindige tijdsduur, maar ontijdelijkheid verstaat, dan leeft hij eeuwig die in het heden leeft.

Ludwig Wittgenstein in Tractatus Logico-Philosophicus (1922, 1998, 6.4311)

Vlak voordat hij in paragraaf 7 zal zeggen dat je moet zwijgen over de dingen waarover je niets kunt zeggen, houdt Wittgenstein zich in de Tractatus bezig met de dingen die er werkelijk toe doen: ethiek, leven en dood, en God. Zo beweert hij dat de dood geen gebeurtenis in het leven is, dat wij de dood niet ervaren. Ons leven heeft geen einde, op dezelfde wijze als waarop we de grenzen van ons gezichtsveld niet zien.
Maar met de constatering dat wie eeuwig wil leven, in het heden moet leven, zijn we er nog niet. Er bestaat immers geen enkele garantie voor de onsterfelijkheid of het eeuwig overleven van de menselijke ziel na de dood. Maar het aannemen van een onsterfelijke ziel lost het raadsel ook helemaal niet op. Het eeuwige leven zelf is net zo’n groot raadsel als ons huidige leven. ‘De oplossing voor het raadsel van het leven in ruimte en tijd ligt buiten ruimte en tijd.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het doel van het filosofisch consult is het realiseren van een voor de klant optimaal eigen denkproces over de eigen vragen, tijdens en na het consult.

Eite P. Veening in Het filosofisch consult (2014)

Eite Veening (1947) is een van de grondleggers van de filosofische consultatie in Nederland. In 1998 promoveerde hij op de drie-wereldentheorie van Karl Popper, en deze theorie vormt een van de filosofische fundamenten voor zijn opvattingen over het filosofisch consult. Volgens Popper leven mensen in drie verschillende werelden. Wereld-1 is die van de fysieke, materiële dingen, wereld-2 die van onze ervaringen, belevingen, gevoelens en gedachten. In wereld-3 bevinden zich alle dingen waar filosofen in geïnteresseerd zijn: ideeën, opvattingen, denkbeelden en theorieën, en hun ‘ingrediënten’: concepten, begrippen en abstracties. Veening noemt die leefwerelden ‘ongemengd’, maar wel ‘verbonden’ in een ‘ecologisch systeem’. Een van de redenen waarom mensen bij een filosoof te rade gaan, is omdat er iets niet ‘klopt’ in hun ecologie.
Artsen verlenen zorg aan patiënten in leefwereld-1, psychotherapeuten hulp aan cliënten in leefwereld-2, en in wereld-3 verlenen filosofen een dienst, te weten ‘het realiseren van een voor de klant optimaal eigen denkproces over de eigen vragen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een nette leugen is beter dan de rommelige waarheid.

Rodaan Al Galidi in Hoe ik talent voor het leven kreeg (2016)

Zijn geboortedatum is onbekend, want daar deden ze niet aan in het gebied in Irak waar hij geboren werd. Dat is een van de vele moeilijkheden waar Rodaan Al Galidi tegen aanloopt als hij probeert asiel te verkrijgen in Nederland. Uiteindelijk verblijft hij negen jaar in een asielzoekerscentrum, een tijd waarin hij zeven boeken schrijft, totdat het generaal pardon van 2007 hem een verblijfsvergunning oplevert.
Het talent dat Al Galidi voor het schrijven heeft, maakt dat je als geboren Nederlander in een genadeloze spiegel kijkt, een lachspiegel die je af en toe doet huiveren om de kafkaëske toestanden waar je hier in belandt als je geen burger van dit land bent.
Als hij tijdens zijn eerste ‘gehoor’ ‘in alle eerlijkheid’ zegt dat hij niet meer weet wanneer hij Irak precies verlaten heeft, geeft zijn ondervrager hem twintig minuten om het zich te herinneren. Als hij dan maar ‘4 augustus’ zegt, wordt dat in het tweede gehoor tegen hem gebruikt: waarom wist hij het eerst niet en daarna wel? Als hij zich een betere mensensmokkelaar had kunnen veroorloven, had die hem geleerd zich op dit soort situaties voor te bereiden met een reeks ‘nette leugens’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Sociologie en psychologie zijn de wetenschappen van het geschipper.

Frida Vogels in Dagboek 1970–1971 (2011)

Inmiddels weten we dan toch hoe ze eruitziet, of beter: hoe ze eruitzag in 2008. Uitgerekend bij de uitvaart van haar studievriend J.J. Voskuil legde een fotograaf van het ANP haar vast. Frida Vogels (1930) was de eerste winnares van de Libris Literatuurprijs, voor het tweede deel van haar autobiografische roman De harde kern. In 2005 verscheen het eerste deel van haar dagboeken. Aan deze reeks kwam in 2014 na elf delen een voorlopig einde. De overige vijf geplande delen verschijnen ‘bij nader inzien’ pas na haar dood, omdat ze die periode nog te pijnlijk vindt.
Zo hard als haar oordeel, vrijwel iedere dag, is over haar zelf en haar huwelijk, zo scherp kan ze ook pretenties in haar omgeving of van maatschappelijke partijen veroordelen. Net als Voskuil moet ze weinig hebben van wetenschap. Ze erkent dat sociologische en psychologische boeken je wel aan inzichten kunnen helpen, maar vindt dat eigenlijk een verwerpelijke behoefte. ‘Je kunt kiezen: of voor jezelf of voor de maatschappij. De meeste mensen gaan die keuze uit de weg.’ Daarbij worden ze geholpen door sociologie en psychologie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het zal ooit erkend worden dat het aantal benen, de harigheid van het vel of het hebben van een staart, onvoldoende redenen zijn om een sensitief wezen aan zijn lot over te laten.

Jeremy Bentham in An introduction to the principles of morals and legislation, Volume 2 (1789)

De Engelse jurist, filosoof en sociaal hervormer Jeremy Bentham (1748-1832) is een van de eerst pleitbezorgers van de rechten van het dier. Het utilitarisme, waar hij een van de grondleggers van is, meet de morele waarde van een handeling af aan de mate waarin die handeling een bijdrage levert aan het algemeen nut, dat meestal nader wordt gespecificeerd als het bevorderen van het geluk of het wegnemen van het ongeluk van zo veel mogelijk mensen. Maar volgens Bentham voelen dieren pijn op dezelfde manier als mensen en ‘de dag zal komen dat de rest van het dierenrijk dezelfde rechten zal verkrijgen, die hun alleen door tirannie zijn ontnomen’. Hij wees ook al op het gevaar om ‘logisch redeneren’ als criterium voor mensenrechten te nemen, want dan zouden immers ook baby’s en verstandelijk gehandicapten als louter dingen moeten worden behandeld. ‘De vraag is niet of dieren logisch kunnen redeneren, en ook niet of ze kunnen praten, maar of ze kunnen lijden.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wijsheid kruipt tevoorschijn uit een mierenhoop.

Afrikaans spreekwoord

Een van de pioniers op het gebied van het socratisch gesprek in Nederland is filosoof Jos Kessels (1948). In zijn boek Socrates op de markt (1997) citeert hij het genoemde Afrikaanse spreekwoord om het gebeuren in een socratisch gesprek te karakteriseren. Een socratisch gesprek probeert aan de hand van een concreet voorbeeld antwoord te vinden op een filosofische vraag in de vorm van een of meer algemene principes. Maar ook in een systematische, begeleide dialoog als het socratisch gesprek komen allerlei feiten, details, argumenten, redeneringen, standpunten en overwegingen aan de orde. Wat de boel bij elkaar houdt, is steeds: ‘Wat is wijsheid in dit concrete voorbeeld? Wat zijn in deze wirwar de belangrijkste overwegingen, regels of principes?’
Dit is een hele concrete manier om te komen tot ‘visie’, een woord dat in politiek, maatschappij en bedrijfsleven zo vaak wordt gebezigd dat het soms ergernis opwekt. Dat die visie in een socratisch gesprek wordt ontwikkeld aan de hand van een concrete politieke, maatschappelijke, organisatorische of persoonlijke gebeurtenis, maakt dat visie dan meer wordt dan ‘verbalisme’. En juist daarom is het mogelijk om tot consensus (of ‘vruchtbare dissensus’) te komen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De kunst van het leven is niets anders dan gebruik maken van de personen door wie we lijden.

Marcel Proust, geciteerd in Alain de Botton – Hoe Proust je leven kan veranderen (1997)

De Franse schrijver Marcel Proust (1871–1922) is vooral de auteur van één groot meesterwerk: Op zoek naar de verloren tijd. Deze meerdelige roman en Prousts leven en andere geschriften bieden volgens Alain de Botton talloze wijsheden waarmee eenieder zijn voordeel kan doen. Hij leert je onder meer van het leven te genieten, hoe je een goede vriend kunt zijn, en vooral hoe je ‘met succes kunt lijden’. Proust bleef in zijn leven op lichamelijk, relationeel en geestelijk vlak weinig bespaard, dus je kunt hem beschouwen als een ‘veteraan in het leed’. Er was hem dus veel aan gelegen niet te zoeken naar een of ander utopisch geluk, maar een ‘werkbare benadering van de ellende’ te vinden. Een van de manieren waarop je die kunt ontwikkelen, is te reflecteren op de mensen die ons in de steek laten of ‘van een gastenlijst schrappen’. Door inzicht te krijgen in de manier waarop we worden gekwetst, worden we niet van onze pijn verlost, maar ‘zodra leed wordt omgezet in ideeën, verliest het iets van zijn vermogen ons hart te verwonden’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens gehoorzaamt alleen blind aan een geloof dat is aangepast aan zijn rationele aard.

Michael Servet in De trinitatis erroribus, libri septem. Per Michaelem Serveto, alias Reves ab Aragonia, Hispanum. Anno MDXXXI (Haguenau, 1531)

De Spaanse arts en theoloog Michael Servet (geboren als Miguel Serveto, 1511-1553), tijdgenoot van Johannes Calvijn, ontwikkelde ideeën over de heilige Drie-eenheid die afweken van de officiële leer, en daar moest je mee oppassen. Zo was bijvoorbeeld Jezus volgens hem geen godheid, maar een ‘voorbeeldig mens’ en de Heilige Geest een kracht. Na zijn vlucht voor de kerkelijke autoriteiten in Frankrijk woonde hij in 1553 in Genève een dienst bij die werd geleid door Calvijn zelf. Deze liet hem arresteren, en toen hij weigerde zijn afwijkende ideeën op te geven, drong Calvijn aan op de zwaarst denkbare straf. Op 25 oktober van dat jaar werd hij levend verbrand.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het verkennen van onze emotionele geografie is een belangrijk aspect van het streven naar zelfkennis.

Martha Nussbaum in De breekbaarheid van het goede – Geluk en ethiek in de Griekse filosofie en literatuur (1986)

Een van de dingen die de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (1947) zich afvraagt, is of we genoeg hebben aan de filosofie en de filosofische manier van schrijven – koel en duidelijk – om tot het goede leven te komen. In de traditie van de westerse filosofie is het vanaf Plato gebruikelijk dat ethische teksten alleen een beroep doen op het verstand. Plato vond dat in een ‘ethisch leerproces’ het denken gescheiden moet worden van ‘onze louter menselijke delen’: emoties, gevoelens en zintuiglijke ervaringen. Daarom moesten we ons verre houden van de literatuur, die een beroep doet op die aspecten.
Als we een tragedie lezen, reageren we in eerste instantie emotioneel. We leven mee met de tragische helden en ondergaan hun dilemma’s. Pas daarna gaan we reflecteren en proberen we een morele positie in te nemen. ‘Wat we van de gebeurtenissen vinden, ontdekken we voor een deel vanuit het besef hoe we ons voelen.’ In een tragedie zien we mensen van vlees en bloed, wier mogelijkheden deels worden bepaald en beperkt door wat hun overkomt. Die kwetsbaarheid van de mens die zijn best doet, maar tegen onoplosbare morele dilemma’s aanloopt, maakt hem niet minder ‘voortreffelijk’, maar is misschien wel onlosmakelijk verbonden met het streven naar het goede.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's