Gedachten

Al wat men eerder kan bezitten na zijn dood dan gedurende zijn leven is edel, want dat laatste heeft meer weg van het eigen belang.

Aristoteles in Retorica (360–330 v.Chr., vertaling Marc Huys)

In de Retorica spreekt Aristoteles (384–322 v.Chr.) op een nogal andere manier over de deugd dan in zijn Ethica. In dat laatste boek gaat het om de vraag wat je moet doen en hoe je moet leven, in het eerste over de vraag hoe je als spreker je publiek kunt bespelen. Daarom wordt in de Retorica een opsomming gegeven van wat algemeen als edel wordt beschouwd, zodat je daarmee je toehoorders kunt overtuigen van de deugdzaamheid van jouzelf of liever nog van degene voor wie je een pleidooi houdt.
Het citaat is een eigen leven gaan leiden als de ‘sterfbedtest van Aristoteles’: waar wil je op terug kunnen kijken als je op sterven ligt? Bij Stephen Covey en andere managementgoeroes vind je uitgebreidere varianten van deze zelftest. Bedenk wie je zou willen dat er op je begrafenis spreekt, en wat je zou willen dat zij daar en dan over je zeggen. De veronderstelling is dat dit leidt tot bezinning op je huidige leven, want wie zal vlak voordat hij zijn laatste adem uitblaast, bijvoorbeeld klagen dat hij in zijn leven te weinig heeft gewerkt?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als je wordt uitgesloten of gepest is dat niet te wijten aan een onveranderlijk, persoonlijk gebrek van jouw kant.

Adriana Sum Miu en David Scott Yeager in Clinical Psychological Science (2014)

Stoïcijnen als Epictetus zeiden het al duizenden jaren geleden: ‘Niet de dingen zelf maken de mensen van streek, maar hun denkbeelden erover.’ Uit empirisch onderzoek wordt steeds duidelijker hoe een kleine verandering van gedachten ingrijpende en permanente gevolgen kan hebben voor hoe je in het leven staat. In het onderzoek van Miu en Yeager kregen leerlingen die net waren begonnen op de highschool (Amerikaanse middelbare school, vanaf ca. 14 jaar) een korte les van nog geen halfuur over de veranderbaarheid van de menselijke persoonlijkheid. Zij kregen onder andere resultaten van wetenschappelijk onderzoek gepresenteerd en verhalen van ouderejaars die die gedachte ondersteunden. Negen maanden later bleken deze leerlingen veertig procent minder last te hebben van depressieve gevoelens dan hun leeftijdsgenoten die de les niet hadden gevolgd. Het citaat is een van de beweringen die de leerlingen te horen kregen. Een andere was dat ook degenen die hen uitsloten of pestten geen geboren slechteriken waren, maar zo hun eigen motieven hadden die ook aan verandering onderhevig waren.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ieder ‘ik’ is de vijand en zou de tiran willen zijn van al de andere.

Pascal in Gedachten (1669)

Veel filosofen beginnen met zelfreflectie en stuiten dan op een bewustzijn dat vooronderstelling is van die zelfreflectie. Dat geldt niet alleen voor Descartes met zijn ‘ik denk dus ik ben’. Er zijn ook filosofen die beginnen met de ander of het andere, die in eerste instantie getroffen zijn door iets wat zich buiten hen bevindt of hen ‘overstijgt’. Een recent voorbeeld van dit genre is Emmanuel Levinas die een volledige filosofie van de Ander-met-hoofdletter-A heeft ontwikkeld. Daarin verwijst deze joodse denker regelmatig naar de woorden van de geniale wiskundige en christelijk filosoof Blaise Pascal (1623–1662). ‘Het ik is hatenswaard’, zegt deze laatste, en wel om twee eigenschappen. Om te beginnen is het ik op zichzelf onrechtvaardig, en wel omdat het ‘zichzelf tot middelpunt van alles maakt’, ook dus tot fundament van de filosofie, en daarmee de vijand is van alle andere ikken. Daardoor is het ten tweede ook bijzonder lastig voor anderen, juist omdat het al die andere ikken aan zich wil onderwerpen. Zo ziet Pascal niemand die ‘zich niet boven heel de rest van de wereld verheft en niet meer houdt van zijn welzijn, en van de voortduring van zijn geluk, en van zijn leven, dan van heel de rest van de wereld’. Vroeger heette dat een zonde, nu bijvoorbeeld ‘neoliberalisme’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat een reden om te leven wordt genoemd is tegelijk een uitstekende reden om voor te sterven.

Albert Camus in De mythe van Sisyfus (1942)

‘De filosofie kent maar één werkelijk serieus probleem: de zelfmoord.’ Dat is het beroemde of beruchte begin van De mythe van Sisyfus, waarin de Franse filosoof en roman- en toneelschrijver Albert Camus (1913–1960) de consequenties probeert te schetsen van de ervaring van het absurde.
Hij stelt vast dat niemand bereid is zijn leven te geven voor het ontologisch godsbewijs of de stelling dat de aarde om de zon draait. Maar hij moet ook erkennen dat er veel mensen sterven omdat zij de zin van het leven niet zien. Terwijl er paradoxaal genoeg anderen zijn die zich laten doden omdat zij geloven in een of ander heilig idee. Nietzsche heeft ooit gezegd dat een filosoof alleen maar achting verdient als hij zelf het voorbeeld geeft waar het gaat om de consequenties van zijn overtuigingen. Dat betekent, zo merkt Camus fijntjes op, dat het nogal ‘belangrijk’ wordt wat je als filosoof antwoordt op de vraag of het leven het al dan niet waard is te worden geleefd …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niemand kan de ander zijn sterven afnemen.

Martin Heidegger in Sein und Zeit (1927)

Als je zo dapper bent om te menen dat je iets van hem begrijpt, is het altijd nog een riskante zaak om te proberen uit te leggen wat Martin Heidegger (1889–1976) precies bedoelt. Of je kiest ervoor om volledig in zijn ‘jargon’ te blijven spreken, maar alleen de volgorde van de woorden wat te veranderen, maar dan is er weinig gewonnen. Of je kiest ervoor om Dasein toch te lezen als individu of persoon, en te doen alsof Sein und Zeit ook over u en mij gaat, maar dan krijg je van heideggerianen al snel het verwijt hem niet te begrijpen of onrecht te doen.
De uitspraak over de onmogelijkheid de ander zijn sterven af te nemen, staat in de context van het onderzoek naar wat een individuele mens tot één geheel maakt. Mensen verliezen zich immers soms in de massa of geven hun leven voor een ander, of vallen op een andere manier niet helemaal met zichzelf samen. In het algemeen kun je je in het samenleven met andere mensen laten ‘vervangen’ door een ander. Maar er is één moment dat dat niet (meer) kan: als je leven ten einde loopt. Wat er eindigt als iemand sterft, dat was hij of zij als geheel.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zijn de hartstochten dan de heidenen van de ziel? / Alleen redenen gedoopt?

Edward Young in The Complaint, or Night Thoughts on Life, Death and Immortality (1742–1748)

Deze uitroep, afkomstig uit een lang gedicht van Edward Young (1683–1765), is het motto van het filosofische debuut van Kierkegaard (Of/of). De Engelse dichter en toneelschrijver wilde eerst graag de politiek in, maar toen dat niet lukte werd hij dominee en na een geslaagd lofdicht belandde hij aan het hof van George II. Het grootste deel van Youngs werk is vergeten, maar zijn Night Thoughts waren reeds bij verschijning een groot succes en werden onder meer vertaald in het Frans, Duits Russisch, Zweeds en Hongaars. Voor zover bekend is er geen Nederlandse versie.
Met zijn ‘melancholie en maanlicht’ was hij van grote invloed op de romantische school in de poëzie. Omdat er later brieven zijn gepubliceerd waarin Young zich niet zo als een held van de hartstochten manifesteerde, werd er openlijk getwijfeld aan de motieven van de dichter. George Eliot sprak zelfs van ‘radicale onoprechtheid’. Het lange gedicht kreeg overigens nieuwe lezers doordat Edmund Blunden in zijn Undertones of War (1928), vertelde dat het voor hem als bron van troost had gediend in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Elke van de talrijke zelfmoorden ten gevolge van een ongelukkige liefde vormt een duidelijk bewijs voor de ondeugdelijkheid van de theorie die beweert dat een grote liefde alleen wordt opgewekt om hoe dan ook het vereiste nageslacht voort te brengen, dat

Vladimir Solovjov in De betekenis van de liefde (1892-1894)

De Russische filosoof, schrijver, dichter en mysticus Vladimir Solovjov (1853–1900) gebruikt het liefst voorbeelden uit de wereldliteratuur om te laten zien dat het liefdesgevoel bij de mens geen evolutionair doel dient. Zoals wellicht bekend leed de jonge Werther in Goethe’s Die Leiden des jungen Werthers aan een onbeantwoorde liefde voor Lotte die hem uiteindelijk tot zelfmoord dreef. Na verschijning van de romantische roman volgden vele ongelukkige verliefden in de werkelijkheid overigens zijn voorbeeld. Als de ‘wereldwil’ (Solovjov verwijst o.a. naar Schopenhauer) daadwerkelijk gebruik zou maken van de liefde om te zorgen voor meer of beter nageslacht, kan het toch niet zo zijn dat juiste de grootste liefdes vaak onbeantwoord blijven en helemaal geen (belangrijk) nageslacht voortbrengen. Want als de wereldwil zo zijn best had gedaan Werther in vuur en vlam te zetten voor Lotte, waarom lukt dat dan niet bij haar?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… de tijd, de bondgenoot van de waarheid …

Arthur Schopenhauer in Dat ben jij – Over de grondslag van de moraal (1841)

Op zoek naar het fundament voor een ethiek vraagt de Duitse denker Arthur Schopenhauer (1788–1860) zich af wat ons mensen ertoe brengt om af te zien van ons aangeboren egoïsme en in plaats daarvan het goede te doen. Tot zijn grote ergernis won hij met zijn antwoord Über die Grundlage der Moral niet de prijsvraag van de Koninklijke Deense Academie van Wetenschappen. Maar als je je er door hem van laat overtuigen dat de grondslag van de moraal gelegen is in het medelijden met andere levende wezens en dat je daarmee een vorm van onsterfelijkheid kunt bereiken, dan heeft Schopenhauer gelijk met de uitspraak in het citaat. Want de juryleden van die Deense prijsvraag zijn reeds lang vergeten en Schopenhauers gedachtegoed heeft de tijd overleefd.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Maandag 14 december 2015 houd ik een inleiding bij de documentaire ‘Yalom’s Cure’ in Concordia, Oude Markt 15, Enschede om 19.30 uur.

Een inspirerend portret van schrijver en wetenschapper Irvin Yalom, één van de meest invloedrijke psychiaters ter wereld. Samen met Irvin Yalom maken we een existentiële reis door de vele lagen van de menselijke geest. Inzicht en kennis brengen ons dichterbij de betekenis van het bestaan. We willen zoveel. We verlangen zoveel. Yalom wil mensen helpen te leren om te leven. En lief te hebben. In deze film geeft Yalom niet alleen inzicht in zijn ideeën, maar leren wij ook hemzelf kennen: Yalom is 60 jaar getrouwd met Marilyn. Ze hebben moeilijke tijden doorstaan, maar zijn erin geslaagd om elkaar lief te hebben en te respecteren.

Yalom schreef diverse psychotherapeutische standaardwerken en verwierf grote bekendheid bij een breed publiek met zijn romans Nietzsche’s Tranen, De Therapeut en De Schopenhauer-kuur. Filosofie is de grote inspiratiebron van Irvin Yalom. Daarmee biedt hij geen snelle oplossingen, maar troost en hoop bij existentiële vragen. “Juist het besef dat het leven tijdelijk is, helpt ons gelukkig te worden.”

Zie voor meer informatie: http://www.cinementaal.nl/index.php/agenda

Van alle belachelijke dingen komt me als het allerbelachelijkste voor het druk te hebben in de wereld, een rappe eter te zijn en een rappe werker.

Søren Kierkegaard in Of/of – Een levensfragment uitgegeven door Victor Eremita (1843, 2000)

Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813–1855) staat erom bekend dat hij graag een spel speelde met pseudoniemen, en zijn officiële debuut Of/of is daarvan een fraai voorbeeld. Het boek is samengesteld door ‘uitgever’ Victor Eremita, wat te vertalen is als de ‘overwinnende kluizenaar’, waarbij bedoeld is dat hij door zijn eenzaamheid gewonnen heeft. Deze uitgever vertelt in een voorwoord dat hij de teksten die de rest van het boek uitmaken, aangetroffen heeft in een antiquarische secretaire die hij jaren eerder op de kop had getikt. Volgens Victor Eremita zijn de teksten geschreven door twee verschillende personen, die hij aanduidt met A en B. Het boek begint vervolgens met een aantal korte beschouwingen en aforismen, ‘tussenpsalmen’ genoemd, waarvan later kon worden vastgesteld dat ze overeenkwamen met dagboekteksten van Kierkegaard zelf.

In het stukje over de belachelijkheid van het druk-zijn, vertelt de auteur dat hij altijd moet ‘schudden van het lachen’ als hij ziet dat er op de neus van zo’n ‘bedrijvig man’ een vlieg gaat zitten of als hij wordt ‘natgespat door een rijtuig dat hem in nog grotere haast passeert’. Hij vergelijkt de druktemakers met die vrouw die toen haar huis in brand stond in alle consternatie alleen de ‘haardtang’ redde. ‘Wat redden die lieden eigenlijk meer uit de grote brand des levens?’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Leven is diefstal.

A.N. Whitehead in Process and reality (1927-1928)

Kun je als mens leven ‘zonder een vlieg kwaad te doen’? Boeddhisten doen hun best om eerbied te hebben voor alle levende wezens, en Indiase jaïnisten vegen het pad schoon voor ze het betreden om niet per ongeluk op een dier te stappen. Maar volgens de Brits-Amerikaanse filosoof, natuurkundige en wiskundige Alfred North Whitehead (1861-1947) geldt voor alle dingen, die hij omschrijft als ‘samenlevingen van gebeurtenissen’, dat zij voor hun bestaan afhankelijk zijn van uitwisseling met hun omgeving. In het geval van levende wezens neemt die uitwisseling de vorm aan van diefstal. Je kunt je daarbij voorstellen dat je wel vegetariër of zelfs veganist kunt zijn, maar dat je toch groente zult moeten oogsten. En je kunt ook niets doen aan de bloeddorst waarmee in je ingewanden vervolgens die plantenvezels te lijf worden gegaan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het wezen van de rede bestaat er niet in voor de mens een grondslag en vermogens veilig te stellen, maar hem onder kritiek te plaatsen en tot rechtvaardigheid te manen.

Emmanuel Levinas in Totaliteit en oneindigheid (1961)

Het werk van de Joods-Franse denker van Litouwse afkomst Emmanuel Levinas (1906–1995) vormt een bijzonder ‘tegengeluid’ in de filosofie. In de afgelopen eeuwen gingen steeds meer filosofen zich vooral bezighouden met het zoeken van het fundament van de ‘rede’ (het begripsvermogen) en andere menselijke vermogens als de waarneming en de moraal. In feite waren ze voortdurend bezig zichzelf en hun uitspraken te rechtvaardigen.
In zijn zeer diepzinnige, en daarom nogal moeilijk te doorgronden hoofdwerk Totaliteit en oneindigheid komt Levinas tot een omkering van de filosofie. Die vertrekt niet vanuit de (zelf)reflectie, maar vanuit de ervaring van het ‘gelaat van de ander’, onze ‘naaste’ die met zijn blik zegt: ‘dood me niet.’ De filosofie heeft dan slechts tot taak om de consequenties van die ervaring te onderzoeken. Dan blijkt bijvoorbeeld dat het feit dat wij überhaupt taal (kunnen) gebruiken ook afhankelijk is van het feit dat wij er voor de ander zijn. En denk ook niet dat de kwetsbare ander, die ons ‘maant’ tot rechtvaardigheid, onze gelijke is. Hij, maar even vaak zij, is onze leermeester.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… zonder filosofie wagen tegenwoordig alleen misdadigers het nog om anderen te benadelen …

Robert Musil in Der Mann ohne Eigenschaften (1952)

Volgens Ulrich, de man zonder eigenschappen in het gelijknamige boek van de Oostenrijkse schrijver Robert Musil (1880–1942), zijn ‘eigenschappen’ niet datgene wat ons tot een unieke persoonlijkheid maakt, maar vervreemden ze ons juist van onze ziel. Daarom zet hij zich (in gedachten) af tegen mannen die juist uitblinken in de edelste eigenschappen, zoals de staalmagnaat Paul Arnheim. Deze wordt gevraagd als voorzitter van het comité dat het 70-jarig ambtsjubileum voorbereidt van keizer Frans Jozef. Arnheim is niet alleen beroemd omdat hij op vele terreinen thuis is, van kunst en sport tot filosofie en economie, maar ook omdat hij zakelijk zeer succesvol is en tijdens directievergaderingen met citaten van grote schrijvers en filosofen strooit. Zijn collega-ondernemers zijn allang blij dat Arnheim hun zuivere eigenbelang weet te legitimeren met het algemeen belang door verbanden te leggen met filosofie en literatuur.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De waarheid van deze wereld, dat is de dood.

Louis-Ferdinand Céline in Reis naar het einde van de nacht (1932)

De lotgevallen van Ferdinand Bardamu, de hoofdpersoon uit Reis naar het einde van de nacht van de Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (1894–1961) volgen die van de schrijver zelf nogal op de voet. Na letterlijk en figuurlijk te zijn beschadigd tijdens de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen, verblijft hij korte tijd in Afrika en Amerika, om ten slotte te eindigen als arts in Clichy, een voorstad van Parijs.

Voor zowel hoofdpersoon als schrijver geldt bovendien dat zij overtuigd zijn van de banale zinloosheid van het leven, ook al eindigen ze in een rol die het heil van de ander beoogt. Ook in zijn levensvisie is Baradamu echter geen held: ‘Je moet kiezen: sterven of liegen. Persoonlijk heb ik nooit de moed gehad om me van kant te maken.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als het leven geen zin heeft, dan maakt het maar zin.

Gummbah op trui voor expositie ‘Nobody Forever’, 2006

Filosoof René Gude was al ernstig ziek toen hij in 2013 tot Denker des Vaderlands werd gekozen. In een interview met Trouw (16 november 2013) zegt hij de uitspraak van Gummbah te hanteren als uitgangspunt voor het verkennen van alle terreinen van het leven. Hij behoort tot die grote groep intellectuelen van tegenwoordig die ervan overtuigd zijn dat er ‘geen voorgegeven zin is van dit alles’, maar dat mensen ‘met wisselend succes’ zin ‘geven’ of ‘maken’. Zelf maakt hij zin door te werken. Als hij ’s morgens geen zin heeft om te beginnen, heeft hij de discipline om toch aan de slag te gaan, en ’s avonds is hij weer een tevreden mens.
Als je het niet zo getroffen hebt met je baan kun je ook zin maken door gezinsleven of vrienden, in maatschappelijke activiteiten of in de politiek. Als het je lukt om zin te maken, kom je in ‘een gemoedstoestand waarin je bent als je zinnen geprikkeld zijn, je zintuigen het schone waarnemen, je volzinnen betekenis hebben en je louter zinvolle doelen voor ogen hebt’. In 2500 jaar wijsbegeerte is de zaak dus nogal omgedraaid: het is niet langer zo dat het Schone, het Ware en het Goede het vanzelfsprekende streven zijn van de deugdzame mens, want die moeten eerst door hem worden gemaakt om ze vervolgens te kunnen ervaren. Dat kan maar twee dingen betekenen: de hoogmoed kent nu echt geen grenzen meer of wat wij in die gemoedstoestand ervaren is een illusie die vandaag of morgen wordt doorgeprikt. Of is dat laatste reeds lang geleden gebeurd …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘Naar uw medisch oordeel leed de overledene dus aan goed-zijn? Was dat het psychologische defect dat leidde tot haar dood?’

Uitspraak in Breaking the waves (1996) van Lars von Trier

[bevat spoilers] Naast alle bewondering voor zijn weergaloze films roept de Deense filmmaker Lars von Trier (geb. 1956) ook veel ergernis of zelfs woede op, onder andere vanwege de manier waarop vrouwen het in zijn films te verduren krijgen. Beide reacties gelden zeker ook zijn meesterwerk Breaking the waves. De film won de grote prijs van Cannes en was voor de toonaangevende criticus Roger Ebert en regisseur Martin Scorsese een van de tien beste films van het laatste decennium van de twintigste eeuw.

De film speelt in de jaren zeventig in Noord-Schotland en gaat over de liefde van de naïef-vrome Bess, opgegroeid in een soort zwartekousenkerk, voor de wereldse Jan, hippe medewerker op een boorplatform. Bess wordt zich op zeker moment in de film bewust van haar unieke talent: ‘ik kan geloven.’ Dat geloof in haar liefde en in haar geliefde wordt haar noodlottig, zo lijkt het.

Een interessante subplot is de relatie tussen Bess en de jonge arts/psychiater van het plaatselijke ziekenhuis. Eerst ziet hij haar ‘antipsychiatrisch’ als een vrouw die lijdt onder de dood van haar vader en broer. Later slaat dat om en wil hij haar gedwongen laten opnemen in een inrichting. Uiteindelijk verliest hij zijn professionele afstand en herroept hij voor de tuchtrechter bijna zijn diagnose dat zij neurotisch of psychotisch was: ‘ik zou nu misschien gewoon een woord gebruiken als “goed”.’ Om zijn eigen hachje te redden, komt hij daar na die strenge vraag uit het citaat weer op terug.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘De tweede voornaam van Barack Obama is Hussein. Hij is dus moslim! Je moet dus niet op hem stemmen bij de presidentsverkiezingen.’

Van Benthem, Van Ditmarsch en Van Eijck in Logica in actie (2009)

Deze redenering wordt door de auteurs van dit logicaleerboek van de Open Universiteit gebruikt als voorbeeld van het type drogreden dat wordt aangeduid als ‘verborgen aanname’. De redenering bevat er zelfs twee. De eerste verborgen aanname is dat alle mensen met Hussein als voornaam ook daadwerkelijk moslim zijn, maar dat hoeft helemaal niet het geval te zijn. Barack Obama is er zelf een tegenvoorbeeld van. De tweede verborgen aanname is dat een moslim geen kandidaat kan zijn voor het presidentschap of dat niet zou mogen zijn. De eerste variant van deze tweede aanname is in strijd met de Amerikaanse grondwet, die geen mensen uitsluit van openbare ambten op grond van zijn of haar geloofsovertuiging. De tweede variant is in strijd met de democratische staatsvorm waarin dat niet wordt bepaald op grond van een redenering, maar op basis van verkiezingen. Aan het slot van hun betoog gaan de auteurs even ‘buiten hun boekje’: ‘We wachten tot de presidentsverkiezingen in 2020, en de eerste islamitische presidentskandidaat.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik bewonder politici net zoveel als ik wetenschappers bewonder.

Bruno Latour in Politics of nature. How to bring the sciences into democracy (2005)

Volgens wetenschapsantropoloog Bruno Latour (geb. 1947) komt dit ‘tweevoudige respect’ maar weinig voor. Veel wetenschappers moeten niets hebben van de ‘vuiligheid’ van de politici, die zich nooit houden aan logica en feiten, maar alles alleen maar gebruiken om zieltjes te winnen voor hun eigen doelen. Politici van hun kant zijn alleen geïnteresseerd in wetenschappelijke feiten of theorieën die hen helpen om hun eigen mening kracht bij te zetten. Zij hebben alleen maar last van de wetenschappelijke mores als waardevrije experimenten en het kritisch toetsen van eigen ideeën. Dan komt er immers nooit iets van de grond. Volgens Latour heeft hij zelf noch het wetenschappelijke statuur, noch de politieke invloed om de discussies over natuur en politiek, die nodig zijn door de klimaatcrisis, op te lossen. Dit ‘gebrek aan autoriteit’ is echter precies het ‘kleine voordeel’ dat hem in staat stelt om de wederzijdse vervlochtenheid van natuur, wetenschap en politiek op een andere manier ter sprake te brengen. Op een andere plek heeft hij bijvoorbeeld gepleit voor een ‘Parlement der Dingen’ (We zijn nooit modern geweest, 1991/1994).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Filosoferen is leren te sterven.

Montaigne in Essais (1595)

Je kunt nog steeds een bezoek brengen aan de toren van zijn Château in Périgord, met daarin de ronde werkkamer met spreuken tegen het plafond waarin Michel Eyquem de Montaigne (1533–1592) zich oefende in het sterven met het schrijven van zijn beroemde Essais (probeersels of proeven).

Een door Montaigne veelvuldig geciteerd auteur in het kader van de stervenskunst is Lucretius (99–55 v.Chr.) die aanraadt om je zelf voor te stellen dat je op je sterfbed ligt en je dan af te vragen of je goed hebt geleefd. Als het antwoord bevestigend is, kun je met een gerust hart ‘heengaan’ ‘als een voldane gast die een feestmaal verlaat’. Als je echter vast moet stellen dat je niet goed hebt geleefd, dan is het ook niet erg dat je het leven verliest, want dan wist je blijkbaar toch niet wat je ermee moest aanvangen. Nu kun je je natuurlijk nu al bedenken dat dat toch niet lekker ligt, dat laatste besef. Maar dan is er alle aanleiding om vandaag nog ernst te maken met dat goede leven. Volgens het epicurisme, waarvan Lucretius een belangrijke zegsman is, betekent dat overigens dat je moet streven naar lichamelijk en vooral geestelijk genot, waarbij de gemoedsrust (ataraxia) als het hoogst bereikbare genot geldt. Voor mensen van nu is dat waarschijnlijk niet het eerste waar zij aan denken bij het woord ‘genot’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is bespottelijk te beweren dat deugd geen eigenschap van vrouwen is.

Plutarchus in Gesprek over de liefde (Huwelijk – moraal en praktijk)

Hij was afkomstig uit Boeotië, in het midden van Griekenland, en heette eigenlijk Ploutarchos, maar is bekend geworden onder de Romeinse naam Plutarchus (ca. 46–120 n.Chr.), die hij kreeg van een Romeinse vriend die verkeerde aan het hof van keizer Vespasianus. Plutarchus was al in die tijd een veelgelezen auteur van een verzameling ‘Parallelle levens’, een reeks met veel anekdotes gelardeerde levensbeschrijvingen van telkens een grote Griek en een grote Romein die een zekere verwantschap met elkaar hadden.

De dialoog waaruit het citaat afkomstig is, heeft meer weg van een monoloog, waarin hij onder andere het huwelijk verdedigt tegen de ‘knapenliefde’. Zelf is hij gelukkig getrouwd met een ontwikkelde vrouw, Timoxena, en heeft hij een voor die tijd behoorlijk vooruitstrevende opvatting over vrouwen. Zo vindt hij het ‘al te dol’ dat velen de ‘vrouwelijke natuur’ eerst de hemel in prijzen, maar vervolgens beweren dat zij niet in staat zou zijn tot werkelijke vriendschap. ‘Een vrouw houdt toch van haar man en kinderen!’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik denk, dat iets hogers niet te bereiken is dan het punt waarop het denken overgaat in alleen maar kijken.

Cornelis Verhoeven in De resten van het vaderschap (1975)

Hoewel hij uiteindelijk toch nog hoogleraar wijsbegeerte werd, had Cornelis Verhoeven (1928–2001) al in 1978 de P.C. Hooftprijs gekregen voor zijn filosofische essays, toen hij nog ‘gewoon’ leraar klassieke talen was. Het boekje waaruit het citaat afkomstig is, bevat een aantal fraaie proeven van die bekwaamheid, maar ontleent een bijzondere kracht aan de twee zeer persoonlijke stukken waarmee het begint: over het sterven van zijn vader en over de mijmeringen bij de wieg van zijn kind. Het eerste heeft de vorm van een pijnlijk eerlijk dagboek, het tweede meer die van een conventioneel essay, al begint het dan ook met de verzuchting: ‘Urenlang zou ik bij haar wiegje kunnen zitten om naar haar te kijken.’ Het lukt hem zeker niet altijd om ‘alleen maar te kijken’. Een ‘zwerm van bijgedachten gonst’ meestal rond zijn hoofd. ‘Minstens tien sprekers vertroebelen de eenvoud van mijn gedachten.’ Die sprekers in zijn hoofd zeggen cynische dingen als dat de geboorte van een kind toch in het niet valt bij de schokkende ‘grote wereld’ of juist mierzoete dingen als dat het leven een wonder is. Als die stemmen even zwijgen, ervaart hij ten volle: ‘Kijken is het hoogste wat er is.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosoof behandelt een vraag zoals een ziekte.

Ludwig Wittgenstein in Filosofische onderzoekingen (1953, 245)

In het boek Filosofie als levenshouding (2000) legt Joachim Leilich uit dat het woord therapie dubbelzinnig is als het wordt gecombineerd met een andere term: een drugtherapie wil je van de drugs afhelpen, maar in een aromatherapie worden aroma’s juist gebruikt om je te genezen. Voor vele zogenaamde filosofische practici is het een gegeven dat filosofie heilzaam kan zijn bij bijvoorbeeld levensproblemen of ethische vraagstukken.
Voor Wittgenstein was de filosofie eerder zelf de ziekte, of misschien het symptoom, veroorzaakt door ondoordacht taalgebruik. Hij meende dat het enige wat kon worden opgelost door filosofie de filosofie zelf was. Bij een succesvolle behandeling verdwijnt de vraag. Filosofie had dus alleen waarde als zelftherapie, als een tijdelijke ladder uit de afgrond, die je weg kon gooien als je weer met beide benen op de grond stond.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Jezus zegt: Heb Uw broeder lief als Uw ziel, behoed hem als de appel van uw oog.

Het Evangelie van Thomas (uit het Koptisch vertaald en toegelicht door Gilles Quispel (2004))

Het was koningin Juliana die via de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken een goed woordje liet doen bij de Egyptische autoriteiten voor de Nederlandse theoloog Gilles Quispel (1916-2006). Quispel wilde toegang krijgen tot de eind jaren veertig gevonden Nag Hammadi-codices en het was zijn overtuiging dat deze geschriften zonder tussenkomst van Juliana ‘nu nóg in die koffer lagen in het Koptisch Museum in Cairo, en inmiddels waarschijnlijk door de insecten waren opgevreten’.
Een van de belangrijkste boeken, die Quispel zelf vertaalde uit het Koptisch, was het zogenaamde Thomas-evangelie. Uit het commentaar bij de vertaling die hij enige jaren voor zijn dood publiceerde, blijkt dat hij niet alleen een geleerde, maar ook een betrokken ‘gelovige gnosticus’ is. Hij is op zoek naar de ware woorden van Jezus, die volgens hem eerder een wijsheidsleraar dan een halfgod was. Volgens Quispel blijkt onder andere uit het citaat dat het christendom tussen de vele mysteriereligies, de enige met een sociale kant was: ‘En daarom won het.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zelfs als je ook maar in de buurt van nederigheid komt, zelfs al is het maar even, is dat als een slok koud water voor een man in een woestijn.

C.S. Lewis in Mere Christianity (1952)

Als je een werkelijk nederig man tegenkomt zal dat volgens de Ierse schrijver en geleerde Clive Staples Lewis (1898–1963) niet iemand zijn die er ‘nederig’ uitziet zoals wij dat tegenwoordig begrijpen: ‘een soort glibberig, zalvend persoon die voortdurend tegen je zegt dat hij natuurlijk van nul en generlei belang is.’ Het enige wat je waarschijnlijk opmerkt, is dat hij opgewekt en intelligent is, en oprechte belangstelling heeft voor wat je hem te zeggen hebt.

Het kan ook zijn dat je hem eigenlijk niet mag, en dan komt dat waarschijnlijk doordat je een beetje jaloers bent dat hij zo van het leven lijkt te genieten. Overigens zal hij zelf niet denken aan nederigheid, hij denkt juist helemaal niet aan zichzelf. En als je zo zou willen worden als hij, heeft Lewis wel een tip voor de eerste stap: beseffen dat je hooghartig bent.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als er nou iets een reeks voetnoten bij Plato is, dan is het The Sopranos.

Mark Rowlands in Alles wat ik weet, weet ik van tv – Filosofie voor zappers (2005)

Hoogleraar ethiek Mark Rowlands (geb. 1962) heeft een interessante manier gevonden om filosofie toegankelijk te maken voor het grote publiek door filosofische vragen te illustreren met bekende televisieseries. Zo behandelt hij aan de hand van Aristoteles de serie Friends om de vraag ‘Wat is liefde?’ te beantwoorden, en bekijkt hij Sex and the City om erachter te komen wanneer je gelukkig bent.

Dat je de filosofie kunt beschouwen als een reeks voetnoten bij Plato is een bekende uitspraak van de filosoof en wiskundige A.N. Whitehead. Rowlands vindt dat dat ook geldt voor de serie over een Amerikaanse maffiafamilie, waarvan het hoofd – Tony Soprano – regelmatig een psychiater bezoekt, omdat hij last heeft van paniekaanvallen die gepaard gaan met duizeligheid en black-outs. Volgens Rowlands gaat het in de serie onder meer om de platoonse vraag: ‘Kan een goed mens slechte dingen doen?’ De fijngevoelige, intelligente Tony – zeker in vergelijking met zijn collega’s – is een zorgzame vader en heeft een zwak voor dieren, maar moet om zijn verlangen naar macht en rijkdom te bevredigen meedogenloos zijn. Volgens Rowlands is de onverenigbaarheid van zijn passies zijn wezenlijke probleem. En volgens Plato is een goed mens iemand die geest, temperament en lichamelijke begeerten in het juiste evenwicht houdt. Ieder ander is ‘gestoord’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ieder mens bevindt zich eenzaam in zijn eigen heden.

Harry Mulisch in Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap (1987)

De in 2010 overleden schrijver en denker Harry Mulisch was naar eigen zeggen nieuwsgieriger naar de laatste bevindingen van de natuurwetenschappen dan naar de nieuwste roman van een Nederlandse schrijver. Het hoogtepunt van de kruisbestuiving tussen literair meesterschap en een unieke visie (op alles) is zijn Compositie van de wereld (1980), volgens sommigen het werk van een krankzinnige poseur, volgens anderen qua filosofische genialiteit alleen vergelijkbaar met Plato en Aristoteles.
Op vele plekken heeft Mulisch zich ook expliciet uitgelaten over wat volgens hem het schrijverschap is: een mythisch gebeuren, waarin de tijd overwonnen wordt. In een mensenleven is het ruimtelijke steeds ook het tijdelijke. Het is bekend dat als je naar de sterrenhemel kijkt je diep in het verleden kijkt, maar ook dat het zonlicht er acht minuten over doet om de aarde te bereiken: ‘zeven minuten geleden kan zij gedoofd zijn.’ Maar ook als we iemand vlakbij ons zien of horen is dat voor die persoon zelf inmiddels al (driehonderdmiljoenste resp. driehonderddertigste seconde) verleden tijd. Vandaar die eenzaamheid in ons eigen heden.‘Een gemeenschappelijk nu wordt alleen door middel van de seksualiteit bereikt.’ Maar onsterfelijk wordt hij die als Orpheus met zijn lied het hart doet smelten van Charon en op zoek kan naar Eurydike in de onderwereld.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een droom die je alleen droomt, is maar een droom. Een droom die je samen droomt is werkelijkheid.

Yoko Ono

Als je het Engelse origineel van dit citaat op Google opzoekt, wordt het steevast toegeschreven aan John Lennon, maar uit het laatste grote interview met beide echtelieden blijkt dat het oorspronkelijk door Yoko Ono is geconcipieerd. David Sheff interviewde hen voor Playboy, en het uitgebreide vraaggesprek is apart uitgebracht onder de titel All We Are Saying: The Last Major Interview with John Lennon and Yoko Ono (2000). Daarin is duidelijk te lezen dat John Lennon struikelt over de formulering terwijl hij zijn vrouw wil citeren: ‘A dream you dream together … or …’ ‘Ik weet het niet meer, je zult het moeten opzoeken.’ Lennon zegt dat zij het al lang geleden in een van haar boeken schreef.

Overigens wordt vrijwel exact dezelfde uitspraak in het Duits toegeschreven aan de wonderbaarlijke Oostenrijkse kunstenaar en architect Friedrich Hundertwasser (1928-2000). Gelukkig waren er meer mensen die zijn dromen van een mens- en milieuvriendelijke bouwkunst deelden, zodat die hier en daar werkelijkheid zijn geworden – zelfs toen de oorspronkelijke dromer al overleden was –, zoals in Nederland de Ronald McDonald Kindervallei (2007) in Houthem-St. Gerlach.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Voor het heiligdom waarin de kunstenaar droomt, staan tegenwoordig vuile laarzen. Ze zijn van de psycholoog, die daarbinnen doet of hij er thuishoort.

Karl Kraus in Nachts – Aphorismen (1924)

De Joods-Oostenrijkse dichter en schrijver Karl Kraus (1874–1936) is vooral beroemd en berucht geworden vanwege zijn blad Die Fackel, dat hij in 1899 oprichtte en vanaf 1911 tot zijn dood volledig zelf volschreef. Hij werd gevreesd om zijn vaak scherp satirische kritiek op de Duitse cultuur en de Duitse en Oostenrijkse politiek.
In eerste instantie verwelkomde hij de opkomende psychoanalyse van Sigmund Freud en zijn volgelingen, vanwege hun moed om zonder taboes te spreken over (homo)seksualiteit. Zijn sympathie voor de nieuwe ‘zielkunde’ blijkt ook uit de ruimte die hij leden van de psychoanalytische beweging in zijn tijdschrift geeft. Maar de satiricus in Kraus krijgt al snel in de gaten hoe gemakkelijk het is om de uitspraken van freudianen te parodiëren. Zo schrijft hij al in 1907: ‘De mensheid is in de middeleeuwen hysterisch geworden, omdat zij de bepalende seksuele indrukken uit haar Griekse jeugd niet goed verdrongen heeft.’ En: ‘Het is de hoogste tijd dat kinderen hun ouders inwijden in de geheimen van het geslachtsleven.’
Maar als hij in 1913 zelf op de analytische sofa wordt gelegd, doordat een aantal van zijn aforismen zonder toestemming wordt overgenomen in een psychoanalytisch tijdschrift, wordt de toon anders, want ‘de nieuwe zielkunde heeft het gewaagd, in het mysterie van het genie te spugen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het principe van de eigenliefde is (…) misschien wel te verenigen met mijn volledige welbevinden op dit moment, maar nu is de vraag: is het juist?

Immanuel Kant, Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785, ba54)

Stel dat je ernstig in geldnood zit en van iemand geldt wilt lenen. Hij zal dat alleen doen als je hem belooft het terug te zullen betalen. Je zult dat graag beloven, ook als je weet dat dat terugbetalen er waarschijnlijk niet in zit. Maar als je nog een greintje geweten hebt, zul je je toch afvragen of dat wel mag: iets beloven ten bate van jezelf, terwijl je weet dat je die belofte gaat breken. Immanuel Kant (1724-1804) vindt dan dat je je moet afvragen wat er gebeurt als je daar een ‘maxime’, een stelregel van maakt: wat gebeurt er als iedereen dat zou doen? En dan zie je meteen dat de eigenliefde in dit verband nooit als algemene wet kan gelden: niemand zou dan immers nog een belofte vertrouwen, maar daar alleen nog maar om lachen. En niemand zou meer geld kunnen lenen, ook degenen niet die het wél terug willen betalen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Geven is de hoogste uitdrukking van kracht.

Erich Fromm in The art of loving (1956)

Alleen al van het Engelstalige origineel van Liefhebben, een kunst een kunde van Erich Fromm (1900–1980) werden zes miljoen exemplaren verkocht, maar ook in Nederland blijft het een veelgelezen boek. De 14e druk in 1995 was een herziene vertaling, en ook die werd reeds herdrukt.
Kerngedachte van het boek is dat liefde niet ‘een heel speciaal gevoel van binnen’ is dat je overkomt, maar een activiteit. Je wordt niet ‘ver-liefd’ (of hoogstens voor een paar maanden), maar je hebt lief. In de meest algemene zin kun je daarom zeggen dat liefde in de eerste plaats ‘geven’ is en niet ‘ontvangen’. Volgens Fromm is de vraag wat ‘geven’ eigenlijk is, bijzonder moeilijk te beantwoorden. Het grootste misverstand is dat ‘geven’ altijd iets ‘opgeven’ betekent, een opoffering. ‘Wiens karakter zich nog niet heeft ontwikkeld voorbij het stadium van de receptieve, uitbuitende of hamsterende oriëntatie ervaart de daad van het geven op die manier. Het “marketing”-karakter wil wel geven, maar alleen in ruil voor iets anders.’ ‘Onproductieve’ mensen, die vroom zeggen dat geven beter is dan ontvangen, lijden liever onder een verlies dan vreugde te ervaren. Voor productieve mensen is geven echter iets geheel anders: het duidelijkste teken van kracht.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's