Gedachten

Niets versterkt het scepticisme meer dan dat er mensen zijn die geen scepticus zijn.

Blaise Pascal in Gedachten (1667)

Behalve als wiskundig wonderkind is de Fransman Blaise Pascal (1623–1662) bekend geworden om zijn filosofische en theologische ‘gedachten’, waarvan vertaler Frank de Graaff zegt dat die niet zozeer zijn geloof uitdragen, maar blijk geven van ‘een onafgebroken strijd óm te geloven’, en dus tegen de scepsis over religieuze kwesties.
Bij Pascal moeten zijn tijdgenoten het nogal eens ontgelden. Zo zegt hij nog het meest verbaasd te zijn over het feit dat blijkbaar niet iedereen verbaasd is over zijn eigen zwakheid. Hij ziet zijn medemensen ‘vol ernst’ bezig zijn met het verkrijgen en behouden van hun positie in de samenleving, ‘alsof iedereen zeker wist waar de rede en het recht liggen’. Al deze mensen die denken dat ze van nature wijs zijn, komen natuurlijk steeds bedrogen uit, maar ze wijten dat niet aan een fundamentele tekortkoming van de mens, wiens kennis en inzicht altijd zeer beperkt zijn, maar aan een eigen vergissing of iets dergelijks hunnerzijds. Daarmee maken zij dat de sceptici uiteindelijk sterker zijn – door hun besef van eigen zwakheid – dan degenen die trots menen dat zij weten wat de bedoeling is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘Ik wou dat ik trouw had durven blijven aan mijzelf, in plaats van te leven zoals anderen van mij verwachtten.’

Bronnie Ware in The top 5 regrets of the dying (2009)

De zogenaamde ‘sterfbedtest van Aristoteles’ is gebaseerd op een citaat uit de Retorica van de Griekse filosoof. Daarin stelt hij: ‘Al wat men eerder kan bezitten na zijn dood dan gedurende zijn leven is edel, want dat laatste heeft meer weg van het eigen belang.’ Tegenwoordig wordt dit door Stephen Covey en andere managementgoeroes wel als uitgangspunt genomen voor de reflectie op wat er werkelijk toe doet in je leven: Vraag je af wie je graag wilt dat er op je begrafenis spreekt, en wat die daar en dan over je zegt.

Van de Australische verpleegkundige Bronnie Ware, die lange tijd in de palliatieve zorg werkte, kunnen we leren waar mensen het vaakst spijt van hebben als ze daadwerkelijk op sterven liggen. Het citaat over trouw blijven aan jezelf staat nummer één op die lijst. De andere dingen die mensen achteraf berouwen zijn, in volgorde van belangrijkheid:
2. Ik wou dat ik niet zo hard gewerkt had.
3. Ik wou dat ik mijn gevoelens had durven uiten.
4. Ik wou dat ik contact had gehouden met mijn vrienden.
5. Ik wou dat ik mezelf had toegestaan gelukkiger te zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het denken is niet te koop.

Marc Sautet, geciteerd door Miriam van Reijen in Het filosofisch café in acht vragen (red. Sandra Aerts, 2012)

Het café philo begon min of meer bij toeval in 1992. In die tijd hield de Franse filosoof Marc Sautet met een aantal vrienden een ‘filosofisch kabinet’ in Café des Phares op het Place de la Bastille in Parijs. Doordat een radiozender aandacht besteedde aan deze gesprekken over politiek en democratie van toen en nu, dacht een aantal luisteraars dat er in dat café een filosoof de dialoog aanging met willekeurige voorbijgangers. Dit misverstand leidde uiteindelijk op 13 december 1992 tot het eerste echte filosofische café aan de hand van een ter plekke democratisch gekozen vraag. In dit geval was dat: ‘Is geweld specifiek voor de mens of vindt men het in de hele natuur?’
In zijn boek Un café pour Socrate (1995) legt Sautet uit dat het gesprek in een filosofisch café niet therapeutisch of instructief bedoeld is, maar dat het een gelegenheid is om samen na te denken, een mening te verdedigen en aan gezamenlijk onderzoek te onderwerpen. En daar mocht je geen entree voor heffen.
Ook in Nederland en Vlaanderen worden met wisselend succes regelmatig filosofische cafés georganiseerd. Deels zijn die geïnspireerd op het ‘oorspronkelijke’ filocafé, maar andere bijeenkomsten hebben meer het karakter van een inleiding door een deskundige aan wie dan vragen kunnen worden gesteld.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als je onder eeuwigheid niet oneindige tijdsduur, maar ontijdelijkheid verstaat, dan leeft hij eeuwig die in het heden leeft.

Ludwig Wittgenstein in Tractatus Logico-Philosophicus (1922, 1998, 6.4311)

Vlak voordat hij in paragraaf 7 zal zeggen dat je moet zwijgen over de dingen waarover je niets kunt zeggen, houdt Wittgenstein zich in de Tractatus bezig met de dingen die er werkelijk toe doen: ethiek, leven en dood, en God. Zo beweert hij dat de dood geen gebeurtenis in het leven is, dat wij de dood niet ervaren. Ons leven heeft geen einde, op dezelfde wijze als waarop we de grenzen van ons gezichtsveld niet zien.
Maar met de constatering dat wie eeuwig wil leven, in het heden moet leven, zijn we er nog niet. Er bestaat immers geen enkele garantie voor de onsterfelijkheid of het eeuwig overleven van de menselijke ziel na de dood. Maar het aannemen van een onsterfelijke ziel lost het raadsel ook helemaal niet op. Het eeuwige leven zelf is net zo’n groot raadsel als ons huidige leven. ‘De oplossing voor het raadsel van het leven in ruimte en tijd ligt buiten ruimte en tijd.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het doel van het filosofisch consult is het realiseren van een voor de klant optimaal eigen denkproces over de eigen vragen, tijdens en na het consult.

Eite P. Veening in Het filosofisch consult (2014)

Eite Veening (1947) is een van de grondleggers van de filosofische consultatie in Nederland. In 1998 promoveerde hij op de drie-wereldentheorie van Karl Popper, en deze theorie vormt een van de filosofische fundamenten voor zijn opvattingen over het filosofisch consult. Volgens Popper leven mensen in drie verschillende werelden. Wereld-1 is die van de fysieke, materiële dingen, wereld-2 die van onze ervaringen, belevingen, gevoelens en gedachten. In wereld-3 bevinden zich alle dingen waar filosofen in geïnteresseerd zijn: ideeën, opvattingen, denkbeelden en theorieën, en hun ‘ingrediënten’: concepten, begrippen en abstracties. Veening noemt die leefwerelden ‘ongemengd’, maar wel ‘verbonden’ in een ‘ecologisch systeem’. Een van de redenen waarom mensen bij een filosoof te rade gaan, is omdat er iets niet ‘klopt’ in hun ecologie.
Artsen verlenen zorg aan patiënten in leefwereld-1, psychotherapeuten hulp aan cliënten in leefwereld-2, en in wereld-3 verlenen filosofen een dienst, te weten ‘het realiseren van een voor de klant optimaal eigen denkproces over de eigen vragen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een nette leugen is beter dan de rommelige waarheid.

Rodaan Al Galidi in Hoe ik talent voor het leven kreeg (2016)

Zijn geboortedatum is onbekend, want daar deden ze niet aan in het gebied in Irak waar hij geboren werd. Dat is een van de vele moeilijkheden waar Rodaan Al Galidi tegen aanloopt als hij probeert asiel te verkrijgen in Nederland. Uiteindelijk verblijft hij negen jaar in een asielzoekerscentrum, een tijd waarin hij zeven boeken schrijft, totdat het generaal pardon van 2007 hem een verblijfsvergunning oplevert.
Het talent dat Al Galidi voor het schrijven heeft, maakt dat je als geboren Nederlander in een genadeloze spiegel kijkt, een lachspiegel die je af en toe doet huiveren om de kafkaëske toestanden waar je hier in belandt als je geen burger van dit land bent.
Als hij tijdens zijn eerste ‘gehoor’ ‘in alle eerlijkheid’ zegt dat hij niet meer weet wanneer hij Irak precies verlaten heeft, geeft zijn ondervrager hem twintig minuten om het zich te herinneren. Als hij dan maar ‘4 augustus’ zegt, wordt dat in het tweede gehoor tegen hem gebruikt: waarom wist hij het eerst niet en daarna wel? Als hij zich een betere mensensmokkelaar had kunnen veroorloven, had die hem geleerd zich op dit soort situaties voor te bereiden met een reeks ‘nette leugens’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Sociologie en psychologie zijn de wetenschappen van het geschipper.

Frida Vogels in Dagboek 1970–1971 (2011)

Inmiddels weten we dan toch hoe ze eruitziet, of beter: hoe ze eruitzag in 2008. Uitgerekend bij de uitvaart van haar studievriend J.J. Voskuil legde een fotograaf van het ANP haar vast. Frida Vogels (1930) was de eerste winnares van de Libris Literatuurprijs, voor het tweede deel van haar autobiografische roman De harde kern. In 2005 verscheen het eerste deel van haar dagboeken. Aan deze reeks kwam in 2014 na elf delen een voorlopig einde. De overige vijf geplande delen verschijnen ‘bij nader inzien’ pas na haar dood, omdat ze die periode nog te pijnlijk vindt.
Zo hard als haar oordeel, vrijwel iedere dag, is over haar zelf en haar huwelijk, zo scherp kan ze ook pretenties in haar omgeving of van maatschappelijke partijen veroordelen. Net als Voskuil moet ze weinig hebben van wetenschap. Ze erkent dat sociologische en psychologische boeken je wel aan inzichten kunnen helpen, maar vindt dat eigenlijk een verwerpelijke behoefte. ‘Je kunt kiezen: of voor jezelf of voor de maatschappij. De meeste mensen gaan die keuze uit de weg.’ Daarbij worden ze geholpen door sociologie en psychologie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het zal ooit erkend worden dat het aantal benen, de harigheid van het vel of het hebben van een staart, onvoldoende redenen zijn om een sensitief wezen aan zijn lot over te laten.

Jeremy Bentham in An introduction to the principles of morals and legislation, Volume 2 (1789)

De Engelse jurist, filosoof en sociaal hervormer Jeremy Bentham (1748-1832) is een van de eerst pleitbezorgers van de rechten van het dier. Het utilitarisme, waar hij een van de grondleggers van is, meet de morele waarde van een handeling af aan de mate waarin die handeling een bijdrage levert aan het algemeen nut, dat meestal nader wordt gespecificeerd als het bevorderen van het geluk of het wegnemen van het ongeluk van zo veel mogelijk mensen. Maar volgens Bentham voelen dieren pijn op dezelfde manier als mensen en ‘de dag zal komen dat de rest van het dierenrijk dezelfde rechten zal verkrijgen, die hun alleen door tirannie zijn ontnomen’. Hij wees ook al op het gevaar om ‘logisch redeneren’ als criterium voor mensenrechten te nemen, want dan zouden immers ook baby’s en verstandelijk gehandicapten als louter dingen moeten worden behandeld. ‘De vraag is niet of dieren logisch kunnen redeneren, en ook niet of ze kunnen praten, maar of ze kunnen lijden.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wijsheid kruipt tevoorschijn uit een mierenhoop.

Afrikaans spreekwoord

Een van de pioniers op het gebied van het socratisch gesprek in Nederland is filosoof Jos Kessels (1948). In zijn boek Socrates op de markt (1997) citeert hij het genoemde Afrikaanse spreekwoord om het gebeuren in een socratisch gesprek te karakteriseren. Een socratisch gesprek probeert aan de hand van een concreet voorbeeld antwoord te vinden op een filosofische vraag in de vorm van een of meer algemene principes. Maar ook in een systematische, begeleide dialoog als het socratisch gesprek komen allerlei feiten, details, argumenten, redeneringen, standpunten en overwegingen aan de orde. Wat de boel bij elkaar houdt, is steeds: ‘Wat is wijsheid in dit concrete voorbeeld? Wat zijn in deze wirwar de belangrijkste overwegingen, regels of principes?’
Dit is een hele concrete manier om te komen tot ‘visie’, een woord dat in politiek, maatschappij en bedrijfsleven zo vaak wordt gebezigd dat het soms ergernis opwekt. Dat die visie in een socratisch gesprek wordt ontwikkeld aan de hand van een concrete politieke, maatschappelijke, organisatorische of persoonlijke gebeurtenis, maakt dat visie dan meer wordt dan ‘verbalisme’. En juist daarom is het mogelijk om tot consensus (of ‘vruchtbare dissensus’) te komen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De kunst van het leven is niets anders dan gebruik maken van de personen door wie we lijden.

Marcel Proust, geciteerd in Alain de Botton – Hoe Proust je leven kan veranderen (1997)

De Franse schrijver Marcel Proust (1871–1922) is vooral de auteur van één groot meesterwerk: Op zoek naar de verloren tijd. Deze meerdelige roman en Prousts leven en andere geschriften bieden volgens Alain de Botton talloze wijsheden waarmee eenieder zijn voordeel kan doen. Hij leert je onder meer van het leven te genieten, hoe je een goede vriend kunt zijn, en vooral hoe je ‘met succes kunt lijden’. Proust bleef in zijn leven op lichamelijk, relationeel en geestelijk vlak weinig bespaard, dus je kunt hem beschouwen als een ‘veteraan in het leed’. Er was hem dus veel aan gelegen niet te zoeken naar een of ander utopisch geluk, maar een ‘werkbare benadering van de ellende’ te vinden. Een van de manieren waarop je die kunt ontwikkelen, is te reflecteren op de mensen die ons in de steek laten of ‘van een gastenlijst schrappen’. Door inzicht te krijgen in de manier waarop we worden gekwetst, worden we niet van onze pijn verlost, maar ‘zodra leed wordt omgezet in ideeën, verliest het iets van zijn vermogen ons hart te verwonden’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens gehoorzaamt alleen blind aan een geloof dat is aangepast aan zijn rationele aard.

Michael Servet in De trinitatis erroribus, libri septem. Per Michaelem Serveto, alias Reves ab Aragonia, Hispanum. Anno MDXXXI (Haguenau, 1531)

De Spaanse arts en theoloog Michael Servet (geboren als Miguel Serveto, 1511-1553), tijdgenoot van Johannes Calvijn, ontwikkelde ideeën over de heilige Drie-eenheid die afweken van de officiële leer, en daar moest je mee oppassen. Zo was bijvoorbeeld Jezus volgens hem geen godheid, maar een ‘voorbeeldig mens’ en de Heilige Geest een kracht. Na zijn vlucht voor de kerkelijke autoriteiten in Frankrijk woonde hij in 1553 in Genève een dienst bij die werd geleid door Calvijn zelf. Deze liet hem arresteren, en toen hij weigerde zijn afwijkende ideeën op te geven, drong Calvijn aan op de zwaarst denkbare straf. Op 25 oktober van dat jaar werd hij levend verbrand.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het verkennen van onze emotionele geografie is een belangrijk aspect van het streven naar zelfkennis.

Martha Nussbaum in De breekbaarheid van het goede – Geluk en ethiek in de Griekse filosofie en literatuur (1986)

Een van de dingen die de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (1947) zich afvraagt, is of we genoeg hebben aan de filosofie en de filosofische manier van schrijven – koel en duidelijk – om tot het goede leven te komen. In de traditie van de westerse filosofie is het vanaf Plato gebruikelijk dat ethische teksten alleen een beroep doen op het verstand. Plato vond dat in een ‘ethisch leerproces’ het denken gescheiden moet worden van ‘onze louter menselijke delen’: emoties, gevoelens en zintuiglijke ervaringen. Daarom moesten we ons verre houden van de literatuur, die een beroep doet op die aspecten.
Als we een tragedie lezen, reageren we in eerste instantie emotioneel. We leven mee met de tragische helden en ondergaan hun dilemma’s. Pas daarna gaan we reflecteren en proberen we een morele positie in te nemen. ‘Wat we van de gebeurtenissen vinden, ontdekken we voor een deel vanuit het besef hoe we ons voelen.’ In een tragedie zien we mensen van vlees en bloed, wier mogelijkheden deels worden bepaald en beperkt door wat hun overkomt. Die kwetsbaarheid van de mens die zijn best doet, maar tegen onoplosbare morele dilemma’s aanloopt, maakt hem niet minder ‘voortreffelijk’, maar is misschien wel onlosmakelijk verbonden met het streven naar het goede.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Kunst is een therapeutisch medium dat ons kan begeleiden, vermanen en troosten, waardoor we in staat zijn betere versies van onszelf te worden.

Alain De Botton en John Armstrong in Kunst als therapie (2014)

De Britse filosofen Alain de Botton (1969) en John Armstrong (1966) zetten zich nadrukkelijk af tegen de gedachte van l’art pour l’art, de door de kunstelite aangehangen gedachte dat je je niet mag afvragen waar kunst voor dient, maar dat kunst slechts waarde in zichzelf heeft. De Botton en Armstrong vinden dat je kunst wel degelijk (ook) mag benaderen als ‘gereedschap’ dat onze ‘vaardigheden en mogelijkheden’ vergroot doordat het onze aangeboren psychologische tekortkomingen compenseert en ons helpt beter om te gaan met onszelf en elkaar.
Volgens Alain de Botton en John Armstrong gaat het onder meer om de volgende tekortkomingen:
1. We vergeten wat belangrijk is.
2. We zijn overgevoelig voor de nare kanten van het bestaan en geven al snel de hoop op.
3. We voelen ons alleen in ons verdriet.
4. We hebben te weinig oog voor onze betere kanten en het ontbreekt ons aan wilskracht om onze idealen na te streven.
5. We zijn een raadsel voor onszelf.
6. We oordelen oppervlakkig en vinden gauw iets vreemd.
7. We zijn ongevoelig geworden door de vertrouwdheid van ons dagelijks leven en vinden het maar saai.
Ze doen voorstellen om niet alleen de bijschriften bij de kunstwerken in de bestaande musea te herschrijven, maar ook musea te ontwerpen met afdelingen als Leed, Mededogen en Angst, en aparte verdiepingen voor Liefde en Zelfinzicht.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Terwijl wij redeneren over het leven, is het leven voorbij; en ook al kijken ze er verschillend tegenaan, de dood behandelt de dwaas en de filosoof op dezelfde manier.

David Hume, ‘The Sceptic’ (1742), in Selected essays (1993)

Volgens de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) hoeven we weinig van de filosofie te verwachten als het gaat om ons streven naar geluk. Want ‘als we nadenken over de korte duur en de onzekerheid van ons leven, hoe verachtelijk lijkt dan al ons streven naar geluk’. In feite wordt het menselijk leven meer bepaald door ‘fortuin’ of mazzel, dan door de rede. Het is eerder een ‘saai tijdverdrijf dan een serieuze bezigheid’, en wordt eerder bepaald ‘door een specifiek humeur dan door algemene principes’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Voordat filosofie uw leven kan veranderen, dient u zichzelf een elementaire Grote Vraag te stellen: lijdt u aan een ziekte of aan een onbehagen?

Lou Marinoff in Levensvragen – Hoe filosofie je leven kan veranderen (2003)

Lou Marinoff (1951) is een van bekendste filosofische practici ter wereld en oprichter van de Amerikaanse vereniging voor filosofische practici. Op zijn website blijkt overigens dat hij daarnaast ook foto’s en muziek maakt en drievoudig Canadees kampioen tafelhockey is …
Volgens Marinoff worden veel mensen ten onrechte gediagnosticeerd als lijdend aan bijvoorbeeld een depressieve stoornis. Wat zij nodig hebben, is niet een traditionele psychotherapie, maar een filosofisch consult om hen te helpen hun levensfilosofie aan te passen of te ontwikkelen, om zo hun problemen op te lossen.
In Levensvragen gebruikt hij daarvoor de metafoor van het bouwen van een filosofisch huis. Misschien handelen wij allemaal mede op grond van biologisch bepaalde karaktertrekken, aangeleerde gewoonten of heftige emoties. Maar daarnaast gebruiken we ons verstand en handelen we op basis van ervaring, geloof, principes of plichten. Die laatste zijn allemaal elementen van een levensfilosofie. ‘De cruciale vraag is of uw levensfilosofie voor u werkt, tegen u werkt, of helemaal niet werkt.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Door in de verbeelding van plaats te wisselen met iemand die lijdt, kunnen we begrijpen of navoelen wat de ander voelt.

Adam Smith in The Theory of the Moral Sentiments (1759)

Heel lang is gedacht dat zoiets als empathie, het je kunnen inleven in een ander, is voorbehouden aan de mens. In De aap in ons (2005) gebruikt de Nederlandse primatoloog Frans de Waal (1948) de definitie van ‘sympathy’ van de econoom en moraalfilosoof Adam Smith (1723–1790) om aan te tonen dat dat vermogen ook bestaat bij onze naaste verwanten in het dierenrijk. Hij vertelt over de bonobo Kuni die zag hoe een spreeuw tegen het glas van haar omheining in de dierentuin vloog. Ze ging naar de vogel toe, raapte hem op en probeerde hem op zijn pootjes te zetten. Toen dat niet lukte, gooide ze hem voorzichtig in de lucht. Vervolgens nam ze de spreeuw mee een hoge boom in, vouwde zijn vleugels open en gooide hem in de richting van de omheining. De vogel landde echter op de oever van de gracht om het apenverblijf. Kuni hield vervolgens de wacht bij de spreeuw en beschermde hem tegen haar soortgenoten, totdat de vogel hersteld was en weg kon vliegen. Volgens De Waal is het bijzondere dat Kuni de vogel niet behandelde als een andere aap, want ze ‘paste haar hulp aan aan de specifieke situatie van een dier dat heel anders was dan zij’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De voornaamste oorzaak van de huidige problemen is ons gebrek aan kennis over kennis.

Humberto R. Maturana en Francisco J. Varela in De boom der kennis (1989)

Hun onderzoek naar de biologische grondslagen van kennis is voor de Chileense biologen Humberto R. Maturana (1928) en Francisco J. Varela (1946–2001) aanleiding om te pleiten voor een ‘paradigmaverandering’ in de biologie en de epistemologie. Als je er goed over nadenkt, menen zij, getuigt ieder levend systeem dat in leven blijft van een diepgaande kennis: ‘leven is weten.’ Als wetenschapper of denkend mens moeten wij ons ervan bewust zijn dat alles wat wij vervolgens zeggen over die kennis van planten, dieren en mensen, in een metadomein plaatsvindt ten opzichte van het domein waarin alle leven doorleeft, ook wij. In dat metadomein van de kennis over de kennis ontdekken we onze verantwoordelijkheid voor al onze handelingen. ‘Het is niet de wetenschap dat een bom dodelijk is die bepaalt of we hem al dan niet gebruiken, maar wat we ermee willen bereiken.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Met mijn beperkte mogelijkheden kan ik het niemand makkelijker maken, daarom moet ik het juist iedereen met heel mijn hart en ziel moeilijker maken.

Søren Kierkegaard in Afsluitend onwetenschappelijk naschrift bij de wijsgerige kruimels (1846)
Zoals wel vaker in het werk van de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813–1855) speelt ironie een belangrijke rol, en hier zelfs in de titel. Het Naschrift is namelijk vijf keer zo lang als de Wijsgerige kruimels zelf. Hoewel Kierkegaard zich in dit geval bekendmaakt als de ‘uitgever’, en daarmee aangeeft dat hij de gedachten erin belangrijk vindt, gebruikt hij voor de schrijver het pseudoniem Johannes Climacus.
In ‘Hoe Johannes Climacus schrijver werd’ herinnert deze zich dat hij vier jaar eerder, op een zondagmiddag, op het terras zat van het café in de Frederiksberg-tuin. Trekkend aan zijn sigaar mijmert hij er over zijn leven. Hij realiseert zich dat hij een oude man aan het worden is, zonder dat hij iets is of doet. Daartegenover plaatst hij de voorname mannen van zijn tijd die de mensheid helpen door het leven alsmaar gemakkelijker te maken, door spoorwegen, stoomboten en de telegraaf, of door het schrijven van toegankelijke boekjes vol wetenswaardigheden. En dan zijn er nog de dominees die het spirituele leven steeds gemakkelijker maken.
Bij een nieuwe sigaar komt hij tot de slotsom dat er hem slechts één weg overblijft: overal moeilijkheden maken. Want als alles te makkelijk wordt, zal de mensheid juist dat nodig hebben, en hem er dankbaar voor zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Tussen subject en object ligt de waarde. (…) Dat is de primaire empirische werkelijkheid.

Robert M. Pirsig in Lila – An inquiry into morals (1991)

Na het overweldigende succes van Zen en de kunst van het motoronderhoud (1974) duurde het zeventien jaar voor Robert M. Pirsig (1928-2017) met een opvolger kwam. In Lila bouwt Pirsig zijn ideeën over ‘kwaliteit’ uit tot een metafysische theorie over de gehele werkelijkheid, zowel de anorganische als de organische, de sociale en de intellectuele.
Het onderscheid tussen subject en object, en de vraag naar hun verband, heeft een lange filosofische traditie. Maar van welke filosofische school je ook bent, als je op een hete kachel gaat zitten, zul je zonder enig tegenargument kunnen verifiëren dat je je zonder twijfel in een situatie van lage kwaliteit bevindt: de waarde ervan is negatief. ‘Waarde’ is dan niet een ‘vage, warhoofdige, cryptoreligieuze, metafysische abstractie’, maar de ervaring zelf. Volgens Pirsig heeft onze westerse cultuur een blinde vlek voor deze waarheid als een koe. Als wij gaan vloeken omdat we ons verbrand hebben, denkt de westerling dat de hete kachel (het object) de oorzaak is, die ons (subjecten) doet vloeken, en dat die lage waarde er door ons aan wordt toegekend. Maar de waarde bevindt zich tussen de kachel en de vloeken. Die waarde ervaar je directer dan je jezelf of die kachel ervaart.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Droge ziel: de meest wijze en de beste.

Herakleitos in Over de natuur/De ziel, het gemoed, de verandering in ons (in wikibooks; oktober 2009, vertaling D.M.F. Casimiri)

De Griekse filosoof Herakleitos (ca. 540-480 v.C.) wordt wel ‘de duistere’ genoemd. Hij is beroemd om zijn uitspraken dat ‘alles stroomt’ en dat je geen twee keer in dezelfde rivier kunt stappen, maar doordat slechts fragmenten bewaard zijn gebleven, zijn de meeste van zijn uitspraken in al hun compactheid soms moeilijk te duiden. Zo vervolgt het fragment over de rivier met de uitspraak ‘maar ook zielen dampen uit het vochtige op’. Zoals Thales meende dat het oerelement water was, beschouwt Herakleitos het vuur als de belichaming van alle veranderingen in de kosmos. Het wezen van de verandering in individuele dingen noemt hij ‘de ziel’, wat bij de mens ‘het gemoed’ wordt. De zielen zijn allemaal onderhevig aan een proces van ontstaan en vergaan, waarbij zij uit water ontstaan, als vuur leven en door water vergaan. De suggestie wordt gewekt dat er een soort kringloop is, waarbij de in water opgeloste (‘dode’) zielen daaruit als damp herboren worden. In het algemeen geldt dat de beste en meest wijze ziel een droge lichtstraal is. Als iemand dronken is, heeft hij vocht in zijn ziel, en moet hij, wankelend en niet beseffend waar hij heen gaat, worden geleid door een kind.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het idee van ‘overeenstemming met de werkelijkheid’ heeft geen duidelijke toepassing.

Ludwig Wittgenstein in Über Gewissheit / On certainty (1969)

Lang hebben filosofen gezocht naar een fundament voor de zekerheden die ze dachten te hebben (‘evidenties’). Als we ergens zeker van kunnen zijn, is het van uitspraken die ‘waar’ zijn. Een van de manieren waarop je ‘waarheid’ kunt definiëren is ‘overeenstemming met de werkelijkheid’. Dit is een van de ideeën die de Oostenrijks-Engelse filosoof Ludwig Wittgenstein (1889–1959) onderzoekt in zijn aantekeningen die uitgegeven zijn onder de titel Über Gewissheit / On certainty.
Hij doet dat ‘tentatief’ (proberend, tastend) door voorbeelden te onderzoeken van uitspraken waarvan we zeggen er zeker over te zijn. Kunnen we bijvoorbeeld zeker zijn dat de aarde bestaat of dat die voor onze geboorte ook heeft bestaan? Wittgenstein vraagt zich af wat het zou betekenen als iemand zou zeggen daaraan te twijfelen. Wat voor betekenis zou die twijfel kunnen hebben? En hoe zou ik zekerder kunnen worden van dat bestaan? Door naar New York te bellen? Volgens Wittgenstein krijgen twijfel en zekerheid pas betekenis als dergelijke ‘gegevenheden’ deel uitmaken van het totaalbeeld dat het uitgangspunt vormt van overtuigingen. Dat de aarde bestaat, behoort tot de levensvorm waarin het ‘taalspel’ van twijfel en zekerheid pas betekenis krijgt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niets is, in zichzelf, hetzelfde als of anders dan iets anders.

Bruno Latour in Irreductions (1988)

In zijn meest ‘filosofische’ werk uit de jaren tachtig volgt de Franse denker Bruno Latour (1947) het voorbeeld van Spinoza en schrijft hij een ‘tractatus’ waarin hij probeert vrede te brengen in de science wars. Die ‘wetenschapsoorlogen’ gaan tussen de sciëntisten, die geloven dat alleen (natuur)wetenschap een rationele aanpak is, en de wetenschapsonderzoekers als Latour die menen dat wetenschap een door en door sociale, of zelfs politieke, activiteit is.
Latours uitgangsstelling (1.1.1) is dat ‘niets, in zichzelf, reduceerbaar of niet-reduceerbaar is tot iets anders’. Er zijn alleen ‘krachtproeven’ waarin wordt bepaald wie sterk/rationeel of zwak/irrationeel is.
Een van de manieren waarop mensen proberen sterker/rationeler te worden is door dingen aan elkaar gelijk te stellen (‘dit zijn allemaal gevallen van “zwaartekracht”, “psychopathologie”, “criminaliteit”’ enzovoort). Maar volgens Latour weet een echte empirist slechts één ding zeker: ‘alles gebeurt slechts één keer, op één plaats.’ Daarom bestaan er geen gelijkheden, maar alleen ‘vertalingen’. Wie een pond lood gelijkstelt aan een pond veren, ziet af van alle verschillen en beschouwt ze als identiek (in gewicht). Dat kan, maar alleen met een bepaald doel, en zo lang niet iemand anders beweert dat de verschillen veel relevanter zijn (als je je hoofd te rusten wilt leggen, bijvoorbeeld).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zonder hersenen geen bewustzijn en zonder geslachtsdeel geen seksualiteit; maar het bewustzijn huist even min in de hersenen als de seksualiteit in het geslachtsdeel.

Harry Mulisch in Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap (1987)

Zoals het een homo universalis betaamt, hield de Nederlandse schrijver Harry Mulisch (1927–2010) zich behalve met romans, poëzie en toneel ook bezig met politiek, filosofie, wetenschap, metafysica en mystiek. In dat verband stelt hij vast het nu van een mens niet voor zijn hele lichaam geldt, want een zenuwprikkel verplaatst zich met een bepaalde snelheid door de vezels. Wie zijn teen stoot, wordt dat pas later gewaar.
Maar bevindt het nu zich dan in de hersenen? Ook daar nemen de signalen de tijd om van de ene naar de andere plek te komen. De Franse denker René Descartes (1596–1650) dacht dat het middelpunt van de hersenen, daar waar lichaam (res extensa) en geest (res cogitans) elkaar treffen, zetelde in de pijnappelklier. Maar ook die klier zou weer een middelpunt moeten hebben, ‘zodat men eindigt met een mathematisch punt zonder uitbreiding, waarmee het eigen lichaam van top tot teen verdwenen is in het verleden’.
Zo komt Mulisch tot een voorstel dat aanvangt met het citaat. Tijdens het orgasme verdwijnt de ‘zelfafstand’ van het bewustzijn, maar verandert ook het lichaam in een ‘immateriële gloed’ in ‘één ongebroken nu’. ‘Dat meta-ik is [de mens] pas werkelijk zelf, en in die hoedanigheid kan hij dan zelfs samenvallen met een ander en zo een derde maken.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het zekerste middel om niet heel ongelukkig te worden is niet te verlangen heel gelukkig te worden.

Arthur Schopenhauer in De kunst om gelukkig te zijn (2011)

Met dit citaat begint ‘Leefregel 36’ in het door Franco Volpi samengestelde boekje met verspreide uitspraken van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788–1860) over de kunst van het gelukkig worden. Volgens deze pessimistische wijsgeer wordt onze wereld gekenmerkt door pijn en lijden, en geluk is voor hem vooral de (altijd tijdelijke) afwezigheid van ongeluk.
Een van de manieren waarop wij zelf van invloed zijn op ons geluk is het temperen van ons verlangen ernaar. Juist het ‘verwoede streven naar geluk trekt het meeste ongeluk aan’. Het bescheiden afstemmen van onze aanspraken op genot, bezit, aanzien en eer op onze middelen om die te verwerven, is ‘het zekerste middel om ongeluk te ontlopen’. Schopenhauer citeert met instemming de Romeinse dichter Horatius (65–8 v.Chr.):

‘Wie het gulden midden kiest
die houdt zich zeker verre van de vuiligheid van de vermolmde hut,
maar ook, in bescheidenheid, van de jaloers makende pracht en praal van het koninklijk slot’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het essay … is de ziel van de filosofie.

Michel Foucault in Het gebruik van de lust. Geschiedenis van de seksualiteit 2 (1984)

Het woord filosofie kan verschillende dingen betekenen. Het kan verwijzen naar iets wat al af is, zoals het werk van een filosoof of de visie van een organisatie. De Franse filosoof Michel Foucault (1926–1984) vraagt zich af wat de filosofische activiteit is, dat wat nog gaande is en een ongewisse uitkomst heeft. Hij definieert die als ‘kritische zelfwerkzaamheid van het denken’. Als zodanig is filosofie niet bedoeld om te rechtvaardigen wat we al weten, maar om er achter te komen ‘hoe en in hoeverre het mogelijk zou zijn anders te denken’. Een filosoof die anderen de wet wil voorschrijven of vertellen wat de waarheid is, vindt hij ‘iets lachwekkends’ hebben.
Het ‘essay’ is een ‘proeve’ om jezelf in het ‘waarheidsspel’ te veranderen en niet bedoeld om de ander ‘in bezit te nemen’ om zo in contact te treden. Zo begrepen beschouwt hij het essay als de ziel van de filosofie, ‘als ze tenminste nu nog is wat ze vroeger was, dat wil zeggen een “ascese”, een zelfoefening in het denken’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De rijpe volwassenheid brengt een volledig, een fundamenteel, een eeuwig en onoverkomelijk isolement met zich mee.

Helmuth Kaiser in Effective Psychotherapy (1965)

De in Duitsland geboren Hellmuth Kaiser (1893–1961) studeerde wiskunde en filosofie in München, maar werd later als niet-arts opgeleid tot psychoanalyticus. Tijdens zijn leven verschenen slechts enkele artikelen van zijn hand en na zijn dood stelde zijn voormalige patiënt en latere leerling Louis Fierman hieruit, en uit zijn nalatenschap, Effective Psychotherapy samen.
Centraal in Kaisers psychotherapeutische aanpak staat het concept verantwoordelijkheid. Alles is erop gericht de patiënt de verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven (weer) op zich te laten nemen. Daarbij hoort het, in het citaat uitgedrukte, besef dat eenzaamheid een fundamenteel gegeven is. Kaiser spreekt van de ‘aangeboren achilleshiel’ van de mens: we verlangen naar vrijheid en autonomie, maar deinzen terug voor de onvermijdelijke consequentie: isolement.
Om te voorkomen dat de patiënt de verantwoordelijkheid (voor zijn lijden en zijn genezing) bij de therapeut legde, voerde Kaiser enkele radicale maatregelen door. De therapie moest volledig ongestructureerd zijn en de therapeut volledig niet-directief. Dat betekende dat de patiënt volledig verantwoordelijk werd voor zowel de inhoud als de procedure van de therapie. Kaiser geloofde dat alles wat het verantwoordelijkheidsgevoel van de patiënt voor zijn eigen woorden vergrootte, bijdroeg aan diens genezing.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Verantwoordelijkheid is het besef dat je de onbetwiste schepper bent van een gebeurtenis of een ding.

Jean-Paul Sartre in L’être et le néant (1943)

Tegen het einde van een van zijn filosofische hoofdwerken (in het Nederlands vertaald als Het zijn en het niet) bespreekt de Franse filosoof en (toneel-)schrijver Jean-Paul Sartre (1905–1980) de consequenties van de door hem als fundamenteel beschouwde menselijke vrijheid. Als hij over de verantwoordelijkheid komt te spreken, merkt hij op dat dat onderwerp voornamelijk van belang is voor ethici. Hij is van plan geweest de ethische consequenties van zijn ‘fenomenologische ontologie’ uit te werken, maar dat is tijdens zijn leven niet gebeurd. Na zijn dood verschenen zijn aantekeningen daarvoor onder de titel Cahiers pour une morale en Vérité et existence (het laatste werd in het Nederlands vertaald als Waarheid en existentie).
Volgens Sartre is de mens veroordeeld tot de vrijheid en draagt hij daarmee het gewicht van de hele wereld op zijn schouders. Hij is verantwoordelijk voor de wereld en voor zichzelf als levend wezen. Sartres, aan Hegel ontleende, technische term voor mens of bewustzijn is het ‘voor-zich-zijn’. Hij acht dit verantwoordelijk voor het feit dat er überhaupt een wereld is, en dus is diens verantwoordelijkheid overweldigend. En hij kan niet anders dan deze dragen, ook als dat eigenlijk onmogelijk is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als we ons beschermen … tegen een te intens of te snel leven … voelens we ons schuldig vanwege het ongebruikte leven, het ongeleefde leven in ons.

Otto Rank in Will therapy (1929-1931)

Gewoonlijk voelen we ons schuldig als we iets hebben gedaan wat een ander schaadt, of daarover hebben gefantaseerd. Maar volgens de Oostenrijkse psychoanalyticus-van-het-eerste-uur Otto Rank (1884–1939) is er nog een andere bron van schuldgevoelens: jezelf schade aandoen, doordat je er niet in slaagt het leven te leven dat je is toebedeeld. Volgens Rank kiest iemand voor de ‘neurotische levensstijl’ om te ontsnappen aan doodsangst. De neuroticus weigert ‘de lening van het leven’ om ‘de schuld van de dood’ niet te hoeven betalen. Door de doodsangst te onderdrukken, ga je echter niet alleen van binnen al een beetje dood, maar word je geplaagd door wat Yalom ‘existentiële schuld’ noemt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een filosoof heeft nooit meer dan één ding te zeggen …

Henri Bergson, geciteerd in Joke Hermsen – Stil de tijd. Pleidooi voor een langzame toekomst (2009)

Voor de Franse filosoof en Nobelprijswinnaar voor de literatuur (1927) Henri-Louis Bergson (1859–1941) was dat ene ding wat hij te zeggen had ‘de tijd als duur’, maar hij verzucht in het vervolg op het citaat: ‘… en dan nog heeft hij eerder geprobeerd het te zeggen dan dat hij het werkelijk gezegd heeft.’
Volgens Bergson had de klassieke natuurwetenschap eigenlijk een ‘cinematografische opvatting’ van de tijd, als een reeks foto’s van de stand van zaken, die achter elkaar geplakt en op het ritme van de klok beweging suggereren. Daartegenover plaatst hij de tijd zoals wij die als mens op ieder moment ervaren, de reële tijd, een ononderbroken, heterogeen, dynamisch én onomkeerbaar gebeuren. Zo komt de tijd in ons innerlijk, in ons bewustzijn op ons over: een voortdurende stroom van verandering en vernieuwing. ‘Er bestaat geen gemoedstoestand, hoe eenvoudig ook, die niet telkens verandert, omdat er geen bewustzijn zonder geheugen is, geen voortzetting van een toestand zonder de toevoeging van de herinnering van voorbije momenten aan het tegenwoordige gevoel.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Want menselijk is de wereld niet omdat ze door mensen vervaardigd is, maar ze wordt pas menselijk als ze voorwerp van gesprek is.

Hannah Arendt in Over menselijkheid in donkere tijden (1959)

Op de vlucht voor de nazi’s woonde de Joodse filosofe Hannah Arendt (1906–1975) vanaf mei 1941 in New York. Toen ze in 1943 van andere vluchtelingen voor het eerst over de vernietigingskampen hoorde, kon ze niet geloven dat dat echt waar was. Een halfjaar later moest ze wel. Tot het eind van haar leven heeft ze geprobeerd te analyseren wat er was gebeurd en waarom.
Bij het gesprek waar het in het citaat over gaat, moeten we vooral denken aan de uitwisseling van politieke ideeën en opvattingen. Zolang dat politieke gesprek gaande blijft, kunnen we steeds opnieuw beginnen, kunnen we samen besluiten het anders aan te pakken. Totalitaire regimes zijn er juist op uit een einde te maken aan dat gesprek, door (de dreiging met) geweld, door propaganda en door de pers te breidelen. Arendts idee van een politiek gesprek is ruimer dan het sluiten van compromissen over bezuinigingen of nieuwe wegen, al lijkt het daar tegenwoordig toe te worden verengd. ‘Pas als we over [de wereld] spreken, vermenselijken wij zowel wat zich in de wereld als wat zich in onszelf afspeelt, en door dit spreken leren we menselijk te zijn.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's