Gedachten

De filosoof is geen redekunstenaar, maar de wetgever van de menselijke rede.

Immanuel Kant in Kritik der reinen Vernunft (1781)

In zijn ‘Kritiek van de zuivere rede’ probeerde Immanuel Kant (1724–1804) de twee grote stromingen uit zijn tijd met elkaar te verzoenen. Aan de ene kant had je de empiristen, zoals Hume, die meenden dat onze kennis uitsluitend gebaseerd is en/of moet zijn op ervaring. Aan de andere kant had je de rationalisten, zoals Descartes, die ervan overtuigd waren dat de meest fundamentele kennis werd gevonden door zelfreflectie. Bovendien wilde Kant kunnen begrijpen hoe Newton onveranderlijke natuurwetten kon afleiden uit toevallige waarnemingen.
Volgens Kant geldt voor de wiskundige, de natuurkundige en de logicus wel dat zij ‘redekunstenaars’ zijn. Zij maken gebruik van de rede, maar begrijpen haar niet werkelijk. Daarvoor is een leermeester nodig die hen als ‘werktuigen’ inzet om het wezenlijke doel van de menselijke rede te bevorderen: de filosoof. Dit ‘einddoel’ van al onze kennisverwerving is volgens Kant ‘de algehele bestemming van de mens’ en de filosofie die hierover gaat is de ethiek. Tot hoofddoel van filosofie en wetenschap bestempelt Kant ten slotte de ‘algemene gelukzaligheid’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik ben de enige Duitse filosoof die er goed uitziet.

Rebekka Reinhard in Trouw (5 november 2014)

Als je zegt dat je iets mooi vindt, gaat daar volgens Immanuel Kant iets dwingends van uit. De universele geldigheid van het schoonheidsideaal is volgens de Duitse filosofe Rebekka Reinhard (geb. 1972) in deze tijd pas echt realiteit geworden. De gefotoshopte tandpastaglimlach van de modellen en sterren geldt nu wereldwijd als norm. Zelf heeft Reinhard niet de druipsnor van Nietzsche of de hazenlip van Habermas, maar lang blond haar en blauwe ogen. Haar schoonheid is geluk, mazzel, maar dat gaat tegenwoordig voor de rest van de mensheid niet meer op. Schoonheid is een prestatie geworden, doordat plastische chirurgie het mogelijk maakt om die in eigen hand te nemen.
Voor Reinhard en de depressieve cliënten in haar filosofische praktijk is schoonheid zeker een van de dingen die het leven de moeite waard maakt. Maar in haar boek Mooi! – Mooi zijn, mooi lijken, mooi leven maakt ze zich boos over het feit dat schoonheid is ‘gekaapt’ door popsterren ‘of liever: pornosterren’. Dat ware schoonheid van binnen zit, was altijd een cliché, maar volgens haar zijn we het desondanks vergeten. Volgens haar is de tijd de ware test van schoonheid: als zij op haar tachtigste nog steeds mooi is, dan kun je pas van een schoonheid spreken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Liefde voelt als ijs in een kinderhand.

Sophokles, overgeleverd fragment uit De liefdes van Achilles, naar Tom Stoppard in The invention of love, geciteerd (in de vertaling) van Alberto Manguel in De bibliotheek bij nacht (2007)

Zoals het in het toneelstuk van Tom Stoppard (1937) klinkt – als een regel poëzie – heeft Sophokles het bepaald niet geschreven. Het enige overgeleverde fragment van De liefdes van Achilles luidt in werkelijkheid ongeveer zo: ‘Als buiten ijs verschijnt en jongens het pakken terwijl het nog een vaste vorm heeft, ervaren ze in eerste instantie nieuw genot. Maar uiteindelijk zal hun trots er niet mee instemmen om het weer los te laten, maar hun verovering is niet goed voor hen als die in hun handen blijft. Op dezelfde manier drijft een vergelijkbaar verlangen minnaars ertoe te handelen en niet te handelen.’
Nu is het citaat uit Stoppards toneelstuk misschien beter te vertalen als ‘liefde is als ijs in de handen van kinderen’, maar dan lijkt het nog steeds niet precies wat Sophokles heeft willen zeggen. Als we er dan toch een aforisme van zouden moeten maken, dan zouden we misschien beter kunnen zeggen: ‘Wie de liefde in eigen hand wil houden, is als een jongen die ijs in zijn knuisten wil bewaren.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het bestuderen van de relatie tussen natuurwetenschap en de geesteswetenschappen zou de kern van alle onderwijs moeten zijn.

Edward O. Wilson in The meaning of human existence (2014)

In zijn column in NRC Handelsblad (14 december 2014) noemt Bas Heijne een aantal concrete aanleidingen om te pleiten voor ‘meer filosofie!’ Waar de natuurwetenschap en de techniek ons nieuwe technologie leveren, van robots tot prenatale diagnostiek, kunnen we niet zonder levende humanities. Als de mens de evolutie naar zijn hand kan zetten, moeten we ook nadenken hoe we die vorm gaan geven. Heijne beroept zich onder meer op de Amerikaanse bioloog Edward O. Wilson (geb. 1929), die grote bekendheid kreeg door zijn onderzoek naar mieren. Wilson vraagt zich bijvoorbeeld af of we echt ‘biologisch’ willen gaan ‘concurreren’ met robots door middel van hersenimplantaten en genetische verbetering van onze intelligentie en sociaal gedrag. Een dergelijke vraag mist Heijne op de ‘innovatieagenda’ van de naar een ‘kenniseconomie’ strevende regering. ‘Uitzoeken wat het betekent om mens te zijn, doe je maar in je vrije tijd.’ Geesteswetenschappen en filosofie dreigen te verdwijnen of te marginaliseren. Terwijl volgens vooraanstaande wetenschappers als Wilson juist alle studenten filosofie als bijvak zouden moeten hebben.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De god van de Chronos is een tiran.

Anselm Grün in Boek van levenskunst (2002, 2003)

In het denken over tijd maakten de oude Grieken onderscheid tussen chronos en kairos. Volgens Anselm Grün (geb. 1945), benedictijner pater en productief auteur van spirituele geschriften, onderwerpen wij ons in het Westen aan Chronos, de god van de tijd die meetbaar is. Dit is de tijd van het timemanagement en de stipte afspraken die ons dwingt ons leven ‘in een nauw korset te persen’.
Het schijnt dat een oude indiaan ooit tegen een energieke blanke zakenman heeft gezegd: ‘Jullie hebben horloges, wij hebben de tijd.’ Dan had deze indiaan het over de god die Kairos heet, oftewel het gunstige ogenblik, ‘de tijd die aangenaam is’. Kairos was het jongste kind van oppergod Zeus en personifieert volgens Phaedrus in de Fabels van Aesopus: ‘het korte moment dat daden mogelijk zijn. / Om resultaten niet mis te lopen door getreuzel.’ Grün wijst ook op het Bijbelboek Prediker (3:1-4), waarvan de auteur volgens hem de Griekse wijsheid heeft verbonden met die van Israël, waarin te lezen valt: ‘Alles heeft zijn uur, alle dingen onder de hemel hebben hun tijd.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De kunst van het liefhebben is voornamelijk de kunst van het volharden.

Albert Ellis

De rationeel-emotieve therapie van de Amerikaanse psycholoog Albert Ellis (1913–2007) wordt wel een moderne variant van de stoïcijnse filosofie genoemd. Wij lijden (geestelijk) niet door objectieve omstandigheden, maar vooral door onze eigen gedachten daarbij of daarover. Het is dus zaak te laten zien dat onze denkbeelden verkeerd zijn, en het lijden houdt op. Ook de stoïcijnen maakten daarbij gebruik van ‘oefeningen’, wat in de mede onder invloed van Ellis ontwikkelde cognitieve gedragstherapie ‘gedragsexperimenten’ heten.
Van Ellis zelf is bekend dat hij zijn verlegenheid tegenover het andere geslacht overwon met behulp van een zelf ontworpen gedragsexperiment. Hij sprak met zichzelf af dat hij iedere keer dat er voor het universiteitsgebouw een meisje op een bank zat, hij haar aan zou spreken en mee uit zou vragen. Hij verdroeg uiteindelijk meer dan honderdvijftig afwijzingen, maar hij volhardde totdat er eentje bereid was het op liefhebben aan te laten komen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… tussen mens en mens is het helpen het hoogste, het scheppen komt alleen aan de god toe.

Søren Kierkegaard in Wijsgerige kruimels (1844)

In de Platoonse dialoog de Meno wijst Socrates op het probleem dat een mens niet kan zoeken wat hij weet, noch kan zoeken wat hij niet weet. Als je iets al weet, kun je het niet meer zoeken, want dan weet je het al. Maar wat je nog niet weet, kun je ook niet proberen te vinden, want je weet niet waar je naar uit moet kijken. Socrates meent dat daarom al ons leren en zoeken naar kennis een ‘zich-herinneren’ is. En dat betekent uiteindelijk dat onze ziel altijd heeft bestaan en altijd zal blijven bestaan.

Deze ene gedachte is Socrates volgens de Deense wijsgeer Søren Kierkegaard (1813–1855) altijd trouw gebleven. Socrates was en bleef een ‘vroedvrouw’ die anderen hielp hun gedachten geboren te laten worden, tijdens drinkgelagen, in iemands werkplaats of op de markt. Hij zag in dat deze vorm van hulp ‘het hoogste’ is waartoe je in relatie tot een ander kunt komen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… want alles is slechts een web van gissingen.

Xenophanes, door Karl Popper gekozen als motto van hoofdstuk 1 van Realism and the aim of science (1983)

Op zoek naar de juiste wetenschappelijke houding keek wetenschapsfilosoof en kentheoreticus sir Karl Popper (1902–1994) niet alleen naar de eerste natuurwetenschappers als Galilei en Kepler, maar ook naar wat hij ‘de oude Griekse verlichting’ noemde (die eindigt met Socrates). Een van zijn antieke helden wordt de dichter en denker Xenophanes (560–ca. 478 v.Chr.) die een visie op kennis heeft die hem volgens Popper de eerste kritische wetenschapper maakt. Xenophanes wordt ook wel gezien als de eerste empirische wetenschapper, vanwege zijn uitspraak dat de goden niet vanaf het begin alles aan ons stervelingen hebben geopenbaard, maar dat wij gaandeweg onze kennis verbeteren.
Het gedicht waarvan het citaat de slotregel is, vertaalt Popper zelf in het Engels. In het Nederlands zou het ongeveer zo klinken:
Maar wat betreft de zekere waarheid, die heeft geen mens gekend
En zal die ook nooit kennen; noch van de goden
Noch van alle dingen waarover ik spreek
En zelfs als hij per ongeluk
de volmaakte waarheid zou zeggen, dan zou hij het zelf niet weten
Want alles is slechts een web van gissingen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het gedicht van het verstand is filosofie.

Novalis in Werke. Tagebücher und Briefe (1978)

Hoewel Novalis, pseudoniem van Georg Friedrich Philipp Freiherr von Hardenberg (1772–1801), vooral bekend is als romantisch dichter en schrijver, meent hij dat de mens zonder filosofie ‘in zijn wezenlijke krachten verdeeld’ blijft. Zonder filosofie blijft de dichter onvolmaakt en zonder filosofie blijft het denken onvolmaakt – dan wordt iemand louter ‘oordeler’.
Dat neemt niet weg dat Novalis vindt dat de academische filosofie de ware wijsbegeerte eerst heeft doodgeslagen en die vervolgens heeft ontleed tot losse stukken. Tevergeefs probeert men die vervolgens weer aan elkaar te plakken. In zijn eigen tijd, die van de Verlichting, ziet hij dat de filosofie weer levendig wordt. Want wat filosofie moet zijn, drukt hij uit in twee neologismen: filosofie is ‘deflegmatiseren’ (doorbreken van de onverstoorbaarheid en gelijkmatigheid) en ‘vivificeren’ (levend maken).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De utopie van de filosofische praktijk zou een verstandige ziel of een fijngevoelig verstand zijn.

Gerd B. Achenbach in Philosophische Praxis. Vorträge und Aufsätze (1984)

Als je een bezoek brengt aan de filosofische praktijk van Gerd B. Achenbach (geb. 1947), grondlegger van deze vorm van dienstverlening, word je leven daar niet in het licht van een bepaalde theorie bezien. Ook is er geen andere methode, dan de methode die in het samen reflecteren ontstaat. Voor de ‘bezoekers’ betekent dat dat er met ieder van hen een ‘individuele filosofische geschiedenis’ begint. Je ‘eigent je jezelf toe’ door je herinneringen te verwerken en vorm te geven, zodat een ‘vertelbare biografie’ ontstaat, een ‘minitraditie’. Volgens Achenbach heeft het filosofische denken drie vijanden: de voorbarige overtuiging, de kille gelijkhebberigheid en de zielloze waarheid. Het soort kennis of verstand waar het in de filosofische praktijk om gaat is die van het ‘denkende hart’ (Hegel).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Opvoeding is een sieraad bij het geluk en een toevlucht in ongeluk.

Aristoteles, geciteerd door Diogenes Laërtius in Leven en leer van beroemde filosofen (begin 3e eeuw n.Chr., vertaling 1989)

Over het leven van Diogenes Laërtius zelf, die leefde aan het begin van de 3e eeuw, is verder weinig bekend, maar zijn boek is een beroemde bron van biografische gegevens en anekdotes over Griekse filosofen. Van Aristoteles noemt hij een aantal uitspraken over de opvoeding. Zo zou hij behalve het citaat gezegd hebben dat de wortels van de opvoeding bitter zijn, maar de vrucht ervan zoet. Verder achtte hij drie zaken onmisbaar voor de opvoeding: een natuurlijke begaafdheid, studie en praktische oefening. Opvallend is dat voor Aristoteles de rol van onderwijzers bij kinderen veel belangrijker is dan die van ouders. Die laatsten ‘bezorgen’ de kinderen alleen maar hun geboorte en daarmee het leven. Voor het leven op de goede manier waren onderwijzers nodig, en dezen verdienden volgens hem dan ook de meeste eer. Overigens was Aristoteles heel praktisch ingesteld, en beschouwde hij opvoeding ook als de beste oudedagsvoorziening.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Communicatie is de conditio sine qua non van de menselijke existentie.

Paul Watzlawick in Wie weet is het ook anders – Over de techniek van de therapeutische communicatie (1978)

De Latijnse uitdrukking conditio sine qua non betekent ‘voorwaarde zonder welke (het gevolg) niet (zou ingetreden zijn)’. Volgens de Oostenrijks-Amerikaanse psycholoog en communicatiewetenschapper Paul Watzlawick (1921–2007) weten we al heel lang dat communicatie een noodzakelijke voorwaarde is voor het menselijk bestaan. Hij verwijst naar een gruwelijk experiment, uitgevoerd door de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Frederik II (1194–1250), en opgetekend door diens biograaf pater Salimbene van Parma. Frederik wilde antwoord op de vraag naar de oertaal van de mensheid. Hij liet daarom een aantal zuigelingen grootbrengen door voedsters, die de kinderen uitstekend moesten verzorgen, maar nooit met hen mochten spreken. Door dit ‘taalvacuüm’ hoopte de keizer te kunnen vaststellen of de kinderen spontaan Grieks, Latijn of Hebreeuws gingen spreken. Het experiment bleef onbeslist: de kinderen stierven één voor één.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarom is er eigenlijk iets en niet veeleer niets?

Martin Heidegger in Wat is metafysica? (1929)

Bij zijn inauguratie aan de Universiteit van Freiburg, op de leerstoel die voorheen werd bezet door Edmund Husserl, op 24 juli 1929 vraagt Martin Heidegger (1889–1976) zich af wat metafysica eigenlijk is, dat deel van de wijsbegeerte wat zich bezighoudt met de laatste gronden van de dingen en de gebeurtenissen. Volgens Heidegger is de mens het wezen dat naar het geheel vraagt, en dat vragen is de metafysica. Wetenschappers, maar ook veel filosofen, vinden deze vragen zinloos omdat er geen antwoord op kan worden gegeven. Dan lijkt het een hele praktische oplossing om de hele vraag naar de ‘zin van het zijn’ (dus niet alleen van ‘het leven’, maar van het bestaan van het universum, het geheel), niet meer te stellen. Maar deze ‘zijnsvergetelheid’ is precies wat volgens Heidegger de moderne samenleving zo mechanicistisch en eendimensionaal maakt. Ook Heidegger zoekt overigens niet naar antwoorden in de wetenschap of de logica, maar in de ervaring. In de stemming van de angst ervaren wij het Niets. Met veel moeite ervaren we het ware ‘zijn’ in het authentieke leven, dat zich kenmerkt door gelatenheid, en dan misschien ook in kunst en natuur.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat wij ons in 1984 niet in de door Orwell beloofde situatie bevinden, is een gemeenplaats. Er wordt te vroeg gejuicht.

Jean-François Lyotard in Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen (1986, 1987)

In zijn beroemde boek 1984 uit 1948 laat George Orwell ons van binnenuit meemaken hoe het is om te leven in een totalitaire staat. Er is permanent oorlog, in steeds wisselende coalities, tegen steeds wisselende tegenstanders, en de geschiedenis wordt voortdurend letterlijk herschreven. Een van de schokkendste aspecten van deze dictatuur is de kidnapping van de taal. In de zogenaamde newspeak wordt het steeds onmogelijker om die dingen uit te drukken die de macht zouden kunnen aantasten.
Toen de Franse filosoof Jean-François Lyotard het postmoderne ging uitleggen aan zijn kinderen, leek Orwells dystopie niet uitgekomen te zijn. Toch meent Lyotard dat er ontwikkelingen zijn die iets totalitairs in zich hebben (en die hebben zich inmiddels alleen maar doorgezet). Hij noemt om te beginnen de ‘veralgemenisering van de binaire talen’, oftewel het denken in termen van of-of, ja-nee of de nullen en enen van de computer. Verder denkt hij aan ‘het verdwijnen van het verschil tussen hier-nu en daar-toen’ als gevolg van de telebetrekkingen (tv en ICT), en het vergeten van gevoelens ten gunste van strategieën, ‘wat samenvalt met de hegemonie van de handel’. Deze situatie bedreigt het schrijven, de liefde en de individualiteit en is volgens Lyotard daarom ‘in haar diepste wezen’ verwant aan de door Orwell beschreven dreiging.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een hypothese die zowel voor A als voor B geldig is, wordt verworpen als zij niet ook voor A en B samen geldt.

Heinz von Foerster in Entdecken oder Erfinden (1985)

Een van de klassieke problemen van de filosofie is, hoe wij ervan uit mogen gaan dat er buiten onze geest iets bestaat: het zogenaamde solipsismeprobleem. Wittgenstein schreef in zijn Tractatus dat het solipsisme helemaal juist is, je kunt het alleen niet zeggen (want tegen wie zou je dat moeten doen?), het ‘toont’ zich. Dan kun je je vervolgens natuurlijk weer afvragen aan wie dat zich toont.
Een neef van Wittgenstein, de Oostenrijks-Amerikaans fysicus en cyberneticus Heinz von Foerster (1911–2002) kiest een andere invalshoek om het solipsisme te bestrijden. Volgens hem is de stelling in het citaat een logische vooronderstelling van Einsteins relativiteitstheorie. Volgens deze stelling kunnen twee mensen wel het solipsisme aanhangen, maar niet tegelijk. Op basis hiervan gaat Von Foerster nog een stap verder: wij ‘ontstaan’ door elkaar. ‘Daarom is het weet hebben van de ander (weet hebben van) mijn ge-weten.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie de geschiedenis niet kent, is gedoemd haar te herhalen.

George Santayana in The Life of Reason: Reason in Common Sense (1905)

De in Madrid geboren Jorge Agustín Nicolás Ruiz de Santayana y Borrás (1863-1952) behield zijn hele leven de Spaanse nationaliteit, maar woonde vanaf zijn negende in de VS en beschouwde zichzelf als de Amerikaanse auteur George Santayana. Na een academische carrière in de wijsbegeerte woonde en werkte hij als literator nog in Frankrijk, Engeland en ten slotte Italië. In het vijfdelige The Life of Reason doet hij een poging de grenzen van de rede aan te geven, waarbij hij wordt geïnspireerd door het materialisme van Democritus en de ethiek van Aristoteles.
Tegenwoordig is deze beroemde uitspraak over het belang van kennis van de geschiedenis te lezen bij de ingang van blok 4, een van de 28 gebouwen van het concentratiekamp Auschwitz I. Daarom zou dit een lakmoesproef voor alle politici kunnen zijn, ook die in Nederland: wie niet vindt dat geschiedenis een verplicht schoolvak dient te zijn, vindt het niet belangrijk om te proberen genocide in de toekomst te voorkomen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hoe weet ik wat ik denk, totdat ik zie wat ik zeg?

E.M. Forster, geciteerd door Daniel Dennett in Het bewustzijn verklaard (1991, 1995)

Als we nadenken over wat we in feite aan het zeggen zijn, zonder dat we onszelf corrigeren, ontdekken we vaak pas wat we denken. Tenminste dat denkt Daniel C. Dennett (geb. 1942) als hij zich buigt over de vraag wat woorden met ons doen. We zijn dan dus in dezelfde positie als iemand anders die ons kritisch aanhoort of probeert te begrijpen, al is het voor ons misschien wat persoonlijk overtuigender en doet het ons wat authentieker aan. Dennett noemt in dit verband nog een voorbeeld uit het leven van de Britse filosoof Bertrand Russell. Nadat zijn andere dinergasten waren vertrokken, zat Russell nog tot diep in de nacht bij de open haard te praten met lady Ottoline Morrell. Bij die gelegenheid verklaart hij haar zijn liefde. Enkele dagen later schrijft hij daarover in een brief: ‘Ik wist niet dat ik van je hield totdat ik hoorde dat ik het tegen je zei – één ogenblik dacht ik: allemachtig, wat heb ik gezegd? En daarna wist ik dat het de waarheid was.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het zal ooit erkend worden dat het aantal benen, de harigheid van het vel of het hebben van een staart, onvoldoende redenen zijn om een sensitief wezen aan zijn lot over te laten.

Jeremy Bentham in An Introduction to the Principles of Morals and Legislation (1789)

Onder meer vanwege dit citaat wordt de Engelse jurist, filosoof en sociaal hervormer Jeremy Bentham (1748–1832) wel beschouwd als een van de eerste voorvechters van dierenrechten. Volgens Bentham leeft de mens onder twee ‘soevereine meesters’, te weten pijn en genot. En dat geldt volgens hem evenzeer voor (andere) dieren. Dat er desalniettemin een (juridisch) onderscheid wordt gemaakt tussen mens en dier komt omdat velen menen dat alleen mensen logisch kunnen nadenken en/of spreken. Maar volgens Bentham is een volwassen paard of hond een rationeler wezen dan een baby of een verstandelijk gehandicapte – en valt er zelfs beter mee te ‘praten’. En deze laatsten willen we toch ook niet als dingen behandelen? Maar eigenlijk doet dat er voor Bentham helemaal niet toe, want de vraag is niet of levende wezens kunnen redeneren of spreken, maar of ze kunnen lijden. En volgens hem lijden dieren op dezelfde manier pijn als mensen. En dus zal de dag ‘komen dat de rest van het dierenrijk dezelfde rechten zal verkrijgen, die hun alleen door tirannie zijn ontnomen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Door de ruimte omsluit en verslindt mij het heelal als een punt, door de gedachte omsluit ik het.

Blaise Pascal in Gedachten (1669)

In het geheel der dingen is de mens niet meer dan een rietstengel, ‘het zwakste voorwerp der natuur’. Het heelal heeft niet meer nodig dan een damp of een waterdruppel om hem te doden. Maar volgens Blaise Pascal (1623-1662) is de mens wel een denkend riet, en daarom toch ‘edeler’ dan wat hem doodt, ‘want hij weet dat hij sterft en wat het heelal met hem voorheeft. Het heelal weet er niets van.’ Ik moet mijn waardigheid dan ook niet proberen te ontlenen aan uiterlijke zaken en bezittingen, maar aan ‘het regelen mijner gedachte’. ‘Laat ons dus ons inspannen om goed te denken; dat is het beginsel van de zedekunde.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De wereld is in de eerste plaats een morele orde.

Robert M. Pirsig in Lila – an inquiry into morals (1991)

In zijn cultklassieker Zen en de kunst van het motoronderhoud (1974) vertelt Robert M. Pirsig (geb. 1928) in de derde persoon (Phaedrus/Faidros) over zijn problemen met het beantwoorden van de vraag wat ‘kwaliteit’ is. We kennen allemaal de dooddoeners ‘over smaak valt niet te twisten’ en ‘elk waardeoordeel is subjectief’, maar toch moest Pirsig als docent retorica op een universiteit zijn studenten uitleggen wat een opstel beter of slechter maakt. Uiteindelijk wordt hij letterlijk ‘gek’ van het nadenken over wat kwaliteit is. Na een elektroshockbehandeling begint hij aan een ‘metafysica van de kwaliteit’, die hij verder uitwerkt in dit tweede (en vooralsnog laatste) boek. Daartoe draait hij de zaken om. De wereld is niet een natuurlijke orde met ergens in een klein hoekje nog wat kwaliteit. Nee, wij kennen de hele wereld alleen maar als kwaliteit, waarvan de fysische (de orde der dingen) er slechts één is. En volgens Pirsig zijn kwaliteit en moraliteit identiek, en dus is moraliteit de uiteindelijke werkelijkheid waarin wij leven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bijna alle technische woorden waarvan wetenschap en filosofie zich bedienen zijn schadelijk …

Michel Serres in Het contract met de natuur (1990)

Als twee mensen elkaar heftig tegenspreken, moeten ze toch een gemeenschappelijke taal blijven spreken, anders is de dialoog meteen afgelopen. Aan de andere kant biedt dit gegeven mogelijkheden om de ander vakkundig de mond te snoeren. De Franse filosoof en wetenschapshistoricus Michel Serres (geb. 1930) noemt als voorbeelden de artsen die Latijn gingen spreken, zodat hun patiënten niets meer over hun eigen gezondheid in te brengen hadden. Hij verwijst ook naar de ‘Parijse kranten’ die steeds meer Engelse woorden gebruiken ‘zodat het gewone volk er niets van begrijpt en dom gehoorzaamt’. Maar hem gaat het vooral om de gewoonte van wetenschappers en filosofen om een geheel eigen idioom ontwikkelen. Volgens hem is dat ‘alleen maar bedoeld om een scheiding aan te brengen tussen de leden van de vakgroep en de buitenstaanders, om wie men zich niet bekommert’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Vergevingsgezindheid is een sieraad van de dapperen.

Sanskritisch gezegde

Op deze dag vieren de jaïnisten Wereldvergevingsdag. Het is een onderdeel van de reflectie op hun spirituele reis van het afgelopen jaar, waarbij zij iedereen die zij hebben beledigd om vergeving vragen. Het jaïnisme is een Indiase religie die al sinds mensenheugenis geldt als een zelfstandige filosofie en godsdienst. In India is het denken van de jaïnisten van invloed geweest op allerlei terreinen, niet in de laatste plaats op de satyagraha-filosofie van Mahatma Gandhi. Satyagraha is een samentrekking van de Sanskritische termen voor ‘vasthouden aan’ en ‘de waarheid’. Zoals algemeen bekend is een van de basisprincipes van Gandhi’s filosofie de geweldloosheid. In dat verband verwijst hij naar het Sanskritische gezegde over de vergevingsgezindheid. Wie ‘vasthoudt aan de waarheid’ (de satyagrahi) probeert zelf nooit fouten te maken, maar vergeeft ze de ander. Bovendien probeert hij alle zwakheden uit te bannen. Een daarvan is het wantrouwen. Dit is niet op zijn plek waar een tegenstander niet moet worden vernietigd, maar moet worden overgehaald.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zen leert ons niet alleen, prettig te vinden wat we doen, maar ook om onszelf te aanvaarden zoals we zijn en niet te proberen iets anders te zijn.

Raymond M. Smullyan in Het tao is stil (1977, 1994)

Maar als dat zo is (als het geval is volgens zen), wat moet ik dan als ik iets doe wat ik niet prettig vind? Als ik het tweede deel van de leer volg, moet ik mezelf aanvaarden zoals ik ben, en in dit geval is dat als iemand die iets doet wat hij niet prettig vindt. Maar als ik het eerste deel van de leer in de praktijk probeer te brengen, moet ik mezelf zo veranderen dat ik het wel leuk vind wat ik doe. Dat is evenwel weer in strijd met het tweede deel van de leer, want dan accepteer ik mezelf dus niet meer zoals ik ben. Volgens de Amerikaanse wiskundige, concertpianist, logicus, taoïstisch filosoof en goochelaar Raymond Smullyan is hier sprake van een dilemma. En hij denkt dat als hij met een dergelijk ‘dualistisch’ dilemma bij een zenmeester zou aankloppen, deze hem een klap zou geven – ‘en die zou ik dan waarschijnlijk ook verdienen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosofie is in feite niets anders dan een overzicht van trivialiteiten.

Ludwig Wittgenstein in Lectures (1930-1932)

Ray Monk schrijft in Het heilige moeten, zijn indrukwekkende biografie over de Oostenrijks-Engelse filosoof, dat Ludwig Wittgenstein (1889-1951) in de herfst van 1930 een ‘rustpunt’ heeft bereikt. Eindelijk heeft hij een methode gevonden waarmee hij zijn filosofische werk kan voortzetten of opnieuw kan aanvangen. Deze innerlijke rust gaat wel ten koste van de ‘nimbus’, de sfeer van heiligheid, van de filosofie en dus van de filosoof. Want de filosofie brengt geen nieuwe feiten aan het licht, dat doet alleen de wetenschap. De wetenschap bouwt aan een huis, de filosofie ruimt alleen een kamer op. De grote raadsels van de filosofie zijn volgens Wittgenstein alleen een gevolg van een verkeerd begrip en gebruik van de taal. Wat hij in het vervolg gaat doen is, zich ‘herinneren’ wat wij mensen al weten. Het overzicht houden over de ‘trivialiteiten’ die de filosofie dan oplevert, is niettemin ‘zeer moeilijk en van zeer groot belang’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarom. Vraag dat altijd drie keer achter elkaar, dan zijn veel dingen in het leven opeens niet meer zo vanzelfsprekend als ze lijken.

Ricardo Semler in NUzakelijk.nl / Edo van der Goot (26 juni 2014)
Een van de waaromvragen die je je in deze tijd moet stellen, is waarom bedrijven altijd alleen maar willen groeien. Alleen kankercellen willen dat. En waarom willen bedrijven eigenlijk alleen maar steeds meer geld? Onder meer vanwege dit soort tegendraadse gedachten onderscheidt de Braziliaanse ondernemer Ricardo Semler (geb. 1959) zich van zijn ‘concullega’s’. Aan de ene kant vindt hij dat gemiddeld zeventig tot tachtig procent van alle werknemers een flexibel contract moet hebben. De vakbonden leven te veel in het verleden waarin arbeiders beschermd moesten worden tegen wilde kapitalisten.
Daar staat tegenover dat hij veel radicaler is dan vakbonden durven als het gaat om de rechtvaardige verdeling van de welvaart. Bij zijn bedrijf Semco wordt 23 procent van de winst gelijkelijk verdeeld onder alle werknemers. Semler zelf krijgt daarvan evenveel als de schoonmaker. Toen Semler op zijn 21ste CEO werd van het familiebedrijf verbaasde hij zich erover dat mensen zonder plezier naar hun werk gingen. Daarom gaf hij zijn werknemers meer verantwoordelijkheid, vrijheid en macht dan de vakbonden ooit hadden gedroomd: geen vaste werktijden, de directie werd aangesteld en beoordeeld door de werknemers, en deze mochten zelfs de hoogte van hun eigen salaris bepalen. Het werk moest alleen op tijd af zijn. Het heeft Semco en zijn werknemers geen windeieren gelegd: productiviteit en omzet groeiden sterk.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De dood is geen gebeurtenis van het leven. De dood beleeft men niet.

Ludwig Wittgenstein in de Tractatus Logico-Philosophicus, 6.4311

Er zijn meer filosofen geweest die op een dergelijke wijze de dood hebben proberen weg te redeneren. Bij Wittgensteins Tractatus blijft het altijd spannend om te lezen waarover je dus wel blijkt te kunnen spreken, omdat je steeds weet dat hij het boek zal eindigen met stelling 7, waarin hij zegt dat je niet anders kunt dan zwijgen over de dingen waarover je niet kunt spreken.
In 5.633 heeft Wittgenstein het over het oog en het gezichtsveld gehad. En daar heeft hij een belangrijke vaststelling gedaan, namelijk dat je het oog niet ziet. ‘En uit niets in het gezichtsveld kun je concluderen, dat het door een oog wordt gezien.’ Je gezichtsveld is daarom niet begrensd, omdat jijzelf als kijker (‘subject’) de grens bent. Als Wittgenstein dan verderop over de dood spreekt, vergelijkt hij ons leven met ons gezichtsveld: ‘Ons leven is net zo eindeloos, als ons gezichtsveld grenzeloos is.’ Bij de dood verandert de wereld niet, maar eindigt deze.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Blind volgen van een theorie is geen intellectuele deugd. Het is een intellectuele misdaad.

Imre Lakatos in Philosophical Papers, vol. 1 (1977)

Een van de grote vragen van de wetenschapsfilosofie is hoe je echte wetenschap kunt onderscheiden van pseudowetenschap, beweringen die de toets van de wetenschappelijke methode niet doorstaan, maar waarvan de aanhangers volhouden dat het om wetenschappelijke kennis gaat. Volgens de van oorsprong Hongaarse wetenschapsfilosoof Imre Lakatos (1922–1974) is dat zogenaamde ‘demarcatiecriterium’ niet alleen een probleem van geleerden in hun leunstoel, maar is het van groot maatschappelijk en politiek belang. Hij verwijst naar de excommunicatie van Copernicus door de Rooms-Katholieke Kerk en de manier waarop in communistisch Rusland met de genetica van Mendel werd omgegaan.
Sommigen denken dat je als demarcatiecriterium het aantal voor- en tegenstanders van een theorie kunt nemen. Maar uit de geschiedenis van het denken blijkt dat heel veel mensen overtuigd kunnen zijn van de meest absurde dingen. Echte wetenschappers zijn daarentegen juist sceptisch over hun beste theorieën. Newton zelf heeft bijvoorbeeld nooit geloofd dat objecten elkaar op afstand konden aantrekken. In dat verband zegt Lakatos dat het blind volgen van een theorie een intellectuele misdaad is. In werkelijkheid kan een theorie volgens Lakatos van enorme wetenschappelijke waarde zijn, terwijl niemand haar begrijpt, laat staan erin gelooft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De school is het reclamebureau dat je wil doen geloven dat je de maatschappij wilt zoals ze is.

Ivan Illich in De ontscholing van de maatschappij (1971)

Een van de rollen die een filosoof zeker past is die van criticus van de ideeën die iedereen in zijn tijd en wereld voor vanzelfsprekend houdt. Er zijn weinigen in de twintigste eeuw geweest die die rol met meer verve hebben vervuld dan de Oostenrijks-Amerikaans-Mexicaans-Duitse publicist, filosoof en theoloog Ivan Illich (1926–2002). Behalve op de geneeskunde, waarvan hij vond dat die ons ziek maakte, richtte hij veel van zijn pijlen op het algemeen aanvaarde idee dat onderwijs een groot goed is. Illich meende dat jonge mensen geen tijd hebben om iets te leren, omdat ze de hele tijd naar school moeten. Want wat ze daar te horen en te doen krijgen, is er niet op gericht hun iets te leren dat voor henzelf de moeite waard is, maar vormt hen uitsluitend tot de milieuvervuilende, sociaal polariserende en psychisch onmachtige consumenten waar de machtigen der aarde behoefte aan hebben.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is voor een leraar gemakkelijker om te bevelen dan om te onderwijzen.

John Locke in Some thoughts concerning education (1693)

Een groot deel van de ‘gedachten over onderwijs en opvoeding’ die de Engelse filosoof John Locke (1632–1704) in dit werk uiteenzet, heeft betrekking op de vraag hoe je kinderen tot de deugd brengt. Hij ziet deugd als een combinatie van zelfbeheersing en rationaliteit. Locke was er, anders dan vele anderen, van overtuigd dat kinderen al op jonge leeftijd in staat waren om te redeneren, en hij vond dat ouders hen moesten aanspreken als redelijke wezens, zodat het voor de kinderen steeds meer een gewoonte werd om rationeel te denken. Daarbij was Locke een uitgesproken tegenstander van beloningen zoals snoepjes en straf zoals slaag, want daar werden kinderen eerder ‘sensualisten’ dan ‘rationalisten’ van. Zij leerden dan te handelen naar hun gevoelens of hartstochten, in plaats van naar de rede.

Dat het niet zo makkelijk is voor een leermeester om kinderen op deze manier op te voeden en op te leiden, heeft er misschien ook mee te maken dat hij zelf niet zo is opgevoed, en daarom dus eerder zijn toevlucht zal zoeken tot bevelen en regels dan tot respect en vriendelijkheid, zoals Locke wilde. Dat is de vicieuze cirkel waar iedere wereldverbeteraar tegen aanloopt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hij, die handelend zichzelf naar het resultaat beoordeelt, komt er nooit toe iets te beginnen.

Søren Kierkegaard in Vrees en beven (1843)

Zelf dacht Kierkegaard (in zijn dagboek in 1849) dat alleen Vrees en beven al genoeg zou zijn om zijn naam als schrijver onsterfelijk te maken. Hij belooft de lezer dat deze zal huiveren om de verschrikkelijke hartstocht die hij in het boek aantreft.
In dit boek bespreekt Johannes de silentio (Johannes van(uit) de stilte, een van de pseudoniemen van Kierkegaard) het offer van Isaak door Abraham (Genesis 22). Dit verhaal wordt niet alleen gedeeld door de drie grote monotheïstische godsdiensten (het Offerfeest in de islam herdenkt ‘de profeet Ibrahim’), maar is ook voor veel filosofen aanleiding geweest voor reflectie, waaronder Kant en Derrida. Kierkegaard heeft het niet alleen over ‘de held van het geloof’, maar ook over de tragische held die moet handelen terwijl hij weet dat dat niet van tevoren te verantwoorden is: ‘En al mag het resultaat ook de hele wereld verblijden, den held baat dit niets; want het resultaat komt hij eerst te weten, als het geheel voorbij is, en niet daardoor werd hij held, maar hij werd het daardoor, dat hij begon.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's