Gedachten

Ontkennen dat liefde de biologische basis is van intermenselijk contact, met alle ethische consequenties van dien, zou een ontkenning betekenen van alles wat onze drieëneenhalf miljard jarige geschiedenis als levende wezens heeft opgeleverd.

Humberto R. Maturana en Francisco J. Varela in De boom der kennis – Hoe wij de wereld door onze eigen waarneming creëren (1989)

Veel wetenschappers houden zich bezig met de ‘biologische basis’ van de liefde, door te speuren naar stofjes die vrijkomen als we onze geliefde zien, de geuren die we verspreiden of waarnemen, of de hersengebieden ‘die betrokken zijn bij’ de erotiek. Critici proberen dan nog iets te redden van wat wij in onze relaties met anderen beleven, door te zeggen dat liefde ‘niet reduceerbaar’ is tot een chemisch proces. Het zijn allemaal achterhoedegevechten, want niemand bekritiseert de onderliggende aanname dat het lichaam als ‘een zak met bloed en botten’ (Vroman) voor onderzoeksdoeleinden te scheiden is van wat het individuele, biologische leven inhoudt. Zo niet Maturana en Varela. Zij ontwikkelen een soort ‘existentiële biologie’ waarin zij zich rekenschap geven van het feit dat als biologie zelf een menselijke activiteit is, het ook een biologisch proces moet zijn. En dat betekent niet dat zij de bestaande biologie gebruiken om de wetenschap te reduceren tot een soort evolutionair product. Nee, voor hen is het aanleiding om een hele nieuwe biologie te ontwikkelen waarin het uitgangspunt is dat het onderscheidende kenmerk van een levend wezen autonomie is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het fundamentele paradigma voor onze interactie met een controlesysteem is instructie, en onbevredigende resultaten zijn fouten. Het fundamentele paradigma van onze interactie met een autonoom systeem is een gesprek, en onbevredigende resultaten zijn verb

Francisco J. Varela in Principles of biological autonomy (1979)

In navolging van zijn leermeester Humberto Maturana karakteriseert Francisco J. Varela (1946-2001) levende systemen als autonome systemen. Dat neemt hij vrij letterlijk: een autonoom systeem is een gesloten systeem dat ‘zijn eigen wetten stelt’. Op die manier wordt de ‘biologie van de cognitie’ niet een zoveelste debunking van de mens als een onbewust informatieverwerkende machine, maar krijgt de biologie voor het eerst een serieuze theorie van het individuele levende systeem.
In tegenstelling tot Maturana heeft Varela zich ook nadrukkelijk beziggehouden met een logische en analytische uitwerking van de theorie van het autopoïetische systeem (het zelfmakende karakter dat de autonomie van levende systemen verklaart). Daarnaast heeft hij zich bekeerd tot het boeddhisme en heeft hij een soort boeddhistische psychologie ontwikkeld (Embodied mind – Cognitive science and human experience, 1991). Op het moment dat hij, werkend in Frankrijk, erkenning begon te krijgen – Daniel Dennett was al lovend geweest over Embodied mind – overleed hij.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zijn Excellentie Mussolini is niet alleen de Europese staatsman bij uitstek, maar van de hele wereld, en ik ben er echt trots op dat ik kon ontdekken dat iets van Nietzsche’s filosofie tot uitdrukking komt in de krachtdadigheid van deze hooggeprezen presi

Elisabeth Nietzsche

Een van de beruchtste vrouwen in de geschiedenis van de filosofie is zonder twijfel Elisabeth Nietzsche (1847-1935), de zus van Friedrich. Op haar begrafenis was de Führer zelf aanwezig, met wie ze ook correspondeerde, en die vlak voor haar dood nog een substantiële bijdrage had geschonken voor een Nietzsche-auditorium. Het denken van Nietzsche is lange tijd voor velen besmet geweest vanwege de omarming door het nazisme, iets waarvoor Elisabeth zich sterk heeft ingezet. Ze ging daarin heel ver, tot en met het ‘aanpassen’ van de ideeën van haar broer. Ook verhinderde ze lange tijd de publicatie van Nietzsches autobiografie Ecce Homo omdat het enkele voor haar ongunstige passages bevatte.
Elisabeth heeft met haar echtgenoot Bernhard Förster aan het begin gestaan van een raszuiver ‘Nueva Germania’ in Paraguay. Met veertien Duitse gezinnen begon de fascistische kolonie in 1886, maar de Germaanse pioniers hadden geen geluk met financiering, oogsten, weer en inheemse ziekten. Förster pleegt zelfmoord, en Elisabeth gaat terug naar Duitsland. Journalist Ben MacIntyre (Vergeten vaderland, 1994) treft er in de jaren negentig van de twintigste eeuw nog een klein, door inteelt bepaald restant van de oorspronkelijke idealisten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bij ieder moreel of intellectueel offer dat men doet, raakt men dieper geïnvolveerd.

Sir Karl R. Popper in zijn Autobiografie (1974)

In zijn jeugd was Karl Popper gedurende drie maanden communist, zoals velen van zijn leeftijd en in zijn positie gegrepen door de beloften van de Russische Revolutie. Hij las Lenin en Marx en was onder de indruk van de marxistische theorie, het wetenschappelijk socialisme. Na een incident bij een demonstratie van arbeiders, waarbij dodelijke slachtoffers vielen, werd Popper echter een fel tegenstander van het communisme, iets wat hij als een van de belangrijkste gebeurtenissen in zijn leven beschouwde. Hij komt tot de conclusie dat communisme een geloof is, een geloof in de belofte van een betere wereld. Hij zegt later dat als dit geloof zou kunnen samengaan met individuele vrijheid, hij nog altijd socialist zou zijn. Maar het belang van zijn ervaring in 1919 zit vooral in de ontdekking dat hij onkritisch en dogmatisch een theorie had aanvaard. Dogmatisch, want fouten die hij zag in de retoriek van de marxisten had hij verdrongen. Hij ontdekte bovendien bij hemzelf en bij anderen dat wanneer je je moreel of intellectueel compromitteert, de betrokkenheid juist toeneemt en daarmee ook het dogmatisme. Later ontdekt hij bovendien dat de marxisten een immuniseringsstrategie hanteren die er op neerkomt: ‘wie het wetenschappelijke socialisme bekritiseert, is een bourgeois.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De geslachtsgemeenschap in het huwelijk vormt juist het begin van vriendschap, je zou het een gezamenlijke inwijding in grote mysteries kunnen noemen. Genot is vluchtig, maar het is wel de kiem waaruit iedere dag weer achting, sympathie, wederzijdse geneg

Plutarchus in Gesprek over de liefde (Huwelijk – moraal en praktijk)

Over de schrijver van de gekoppelde levensbeschrijvingen van beroemde Grieken en Romeinen in de Bioi Paralleloi is zelf niet veel bekend. Plutarchus werd ongeveer in het jaar 47 geboren in Chaironeia in Centraal-Griekenland. Hij studeerde aan de Akademie van Plato in Athene en ontwikkelde zich vooral als diplomaat. Lange tijd was hij een van de twee priesters in de tempel van Apollo in Delphi. Er zijn aanwijzingen dat hij door keizer Trajanus tot consul en door Hadrianus zelfs tot procurator van Griekenland werd benoemd.
In de dialoog (die meer een monoloog is) Gesprek over de liefde verdedigt Plutarchus onder andere het huwelijk tegen de ‘knapenliefde’. Zelf is hij gelukkig getrouwd met Timoxena, een ontwikkelde vrouw. Hoewel ook voor hem de man het hoofd van het gezin is, zegt hij dat het ‘bespottelijk’ is om ‘te beweren dat deugd geen eigenschap van vrouwen is.’ Voor hem is dan ook geen vorm van vriendschap ‘zo mooi, zo waardevol en zo benijdenswaardig als wanneer man en vrouw in de beste harmonie samen een huisgezin vormen’. Ter illustratie is de dialoog opgenomen in een raamvertelling waarin een jongeman uiteindelijk zijn (oudere, mannelijke) minnaars ontvlucht en trouwt met een (oudere) weduwe.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het luiden van de bel was een prikkel voor Pavlov, maar niet voor de hond.

Heinz von Foerster in Entdecken oder Erfinden. Wie läβt sich Verstehen verstehen? (1985)

De Russische fysioloog en psycholoog Ivan Petrovitsj Pavlov (1849–1936) was behalve vanwege zijn experimenten met klassieke conditionering ook beroemd om zijn uitvoerige en precieze laboratoriumprotocollen. De Poolse experimentele psycholoog Jerzy Konorski heeft die protocollen gebruikt om te proberen Pavlovs onderzoek naar de geconditioneerde reflex te herhalen. Zoals bekend toonde Pavlov aan dat een hond die steeds te eten kreeg als er eerst een geluid klonk, na verloop van tijd al begon te watertanden als hij alleen dat geluid hoorde. Konorski volgde precies de beschrijving van het onderzoek, maar op het moment dat een assistent het geluid wilde maken, bleek Konorski de klepel uit de bel gehaald te hebben. Het geluid volgde dus niet, maar toch begon de hond te speekselen! Konorski concludeerde dat het geluid een stimulus voor Pavlov was en niet voor de hond.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Samengevat is dus het voorwerp van de Minne: het eeuwig bezit van het goede.

Plato in Symposium

Het Symposium van Plato (428–347 v.Chr.) is een van zijn bekendste dialogen, en zeker een van de bekendste filosofische teksten over de liefde. Letterlijk betekent symposium ‘samen drinken’ (en dat gebeurt dan ook).
Het is opmerkelijk hoe Plato zijn theorie van de liefde heeft ondergebracht in zijn werk. Om te beginnen wordt het verslag van het ‘drinkgelag’ door ene Apollodorus verteld aan zijn vrienden. Deze Apollodorus heeft het weer van Aristodemus gehoord. En net als in het overige werk van Plato is Socrates binnen de dialoog de eigenlijke denker, maar deze ontleent zijn ideeën over dit onderwerp zelf weer aan een vrouw: Diotima.
Deze (verder onbekende) priesteres uit Mantinea leert de ‘onwetende’ Socrates dat Eros niet mooi of goed kan zijn, want hij begeert immers de schoonheid. Maar hij is natuurlijk ook niet lelijk en slecht. Eros is een ‘tussending’. Menselijk gezien is hij het verlangen naar het goede en schoonheid, goddelijk gezien is minnen ‘het voortbrengen in schoonheid’. Als de mens ‘voortbrengt in schoonheid’, met name door een jongeling op te leiden tot een rechtvaardig staatsman, dan heeft hij deel aan het goddelijke en is daarmee een klein beetje onsterfelijk geworden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik besefte (…) dat het lezen van elk goed boek een soort gesprek is met de schrijver ervan, en dus met de meest voortreffelijke mensen uit het verleden, ja men zou kunnen zeggen, een geleerd debat waarin ze ons hun beste denkbeelden meedelen.

René Descartes in Over de methode (1637)

Descartes was leerling aan een van de beroemdste scholen van het Europa van zijn tijd: het in 1604 door de jezuïeten gestichte Collège Henri IV. Hij had ‘waardering’ voor wat men hem daar leerde aan talen, geschiedenis, welsprekendheid, literatuur, moraalleer, theologie, rechtsgeleerdheid, geneeskunde en dergelijke. En ook de filosofie die er werd onderwezen is volgens hem niet zonder belang, onder andere omdat die de mens in staat stelt ‘de bewondering te oogsten van wie minder geleerd is’. Maar uiteindelijk brachten zijn opleiding, boeken, reizen et cetera Descartes tot de overtuiging dat hij slechts heel veel verschillende, vaak tegengestelde ‘meningen’ was tegengekomen. Om de waarheid te vinden kon hij beter helemaal opnieuw beginnen door alles in twijfel te trekken. Maar als je je voorstelt dat alles wat je ooit gedacht hebt niet waar is, weet je tegelijk één ding zeker. Om dat te kunnen denken moet er namelijk ten minste iets zijn wat denkt. En dat brengt Descartes tot een eerste waarheid, niet als een redenering, maar als een helder en onmiddellijk inzicht: ‘ik denk, dus ik ben.’
Velen die met Descartes het ‘geleerde debat’ zijn aangegaan, moesten deze waarheid eerst uitbreiden tot ‘ik lees, dus het boek van Descartes en ik bestaan’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Al die betekenissen stroomden door de bolhoed als water door een rivierbedding. En ik kan u wel verzekeren dat het de bedding van Heraclitus was: ‘Je baadt nooit twee keer in dezelfde rivier!’.

Milan Kundera in De ondraaglijke lichtheid van het bestaan (1983)

De liefde van de uit Tsjechoslowakijke gevluchte kunstenares Sabine en de getrouwde Oostenrijkse wetenschapper Franz lijkt gedoemd stuk te lopen op het verschil in beider achtergrond. Daarbij gaat het niet om een of ander vaag sociologisch verschil in afkomst, maar om de moeilijkheid die alle mensen hebben die van elkaar houden, met name als ze elkaar op latere leeftijd leren kennen. De bolhoed uit het citaat is een attribuut dat voor Sabine verwijst naar haar opa die burgemeester was, maar het is ook de enige tastbare herinnering aan haar overleden vader, en omdat ze hem heeft bewaard ook een teken van haar originaliteit als kunstenares. Haar vroegere minnaar Tomas (de andere mannelijke hoofdpersoon van het boek) zette haar de bolhoed ooit op en creëerde daarmee een opwindend beeld dat ze zich bij een weerzien ontroerd herinneren. Al deze betekenissen worden belichaamd door dat ene ding. Als zij zich tot op haar ondergoed uitkleedt en de hoed opzet in het bijzijn van haar nieuwe minnaar, begrijpt hij niets van het beeld dat ze creëert, niets van haar blikken en bedoelingen. Zo beschrijft Kundera het onbegrip tussen de twee geliefden in de vorm van ‘een klein woordenboek van onbegrepen woorden’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een gedachte komt wanneer ‘hij’ wil, en niet wanneer ‘ik’ wil.

Friedrich Nietzsche in Jenseits von Gut und Böse (1886)

Er zijn ‘onschadelijke zelf-observatoren’ met als bijgeloof dat er zoiets bestaat als een ‘onmiddellijke zekerheid’, zoals ‘ik denk’ (Descartes) of ‘ik wil’ (Schopenhauer). Maar we moeten ons volgens Nietzsche (1844-1900) eindelijk eens van die ‘verleiding door woorden’ losmaken. Het is een bijgeloof, want een onjuiste voorstelling van de feiten, dat logici zeggen dat het subject ‘ik’ de voorwaarde is voor het predicaat ‘denk’. ‘Hét’ denkt en dat het daarbij om een ‘ik’ gaat, is slechts een aanname. Maar eigenlijk moet je nog een stap verder gaan, want met dat ‘het’ ben je de gebeurtenis van het denken ook al aan het uitleggen. Men denkt veel te simpel dat je vanuit de vaststelling dat denken een handeling is, moet afleiden dat er dan iets moet zijn dat handelt. Vroeger zochten natuurkundigen ook naar de ‘kracht’ in een stukje materie, een atoom. En ga maar na: waar komen je gedachten vandaan? Je bent er alleen maar verantwoordelijk voor ‘waar ze naar toe gaan’: welke woorden je ervoor kiest en of je ze uitspreekt of niet.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Praat nooit met een filosoof over geluk.

Jeanette Winterson in Passie (1987)

Volgens Henri, een van de hoofdpersonen in Passie van Jeanette Winterson (1959), is ‘gelukkig’ een woord voor volwassenen. Aan een kind zie je direct of het gelukkig is of niet. Volwassenen praten er over omdat ze het over het algemeen niet zijn. Praten over geluk is net zoiets als ‘proberen de wind te vangen’. De filosofen zeggen wel dat ze kunnen spreken over de zaken van het hart, maar ze ‘hebben geen hartstocht in zich’. Misschien gaat hij hier wat kort door de bocht. Natuurlijk zijn er (veel) filosofen met hartstocht in zich. Daarnaast zijn er (veel) bescheiden filosofen die nooit zullen zeggen dat ze kunnen spreken over de zaken van het hart (maar bijvoorbeeld alleen over het spreken over het spreken over het hart). Maar misschien moet je inderdaad – als je gelukkig bent – niet met een filosoof gaan praten … waar dan ook over.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hij zei altijd dat hij de zaken niet onderzocht met behulp van argumenten, maar argumenten met behulp van feiten; de feiten dankten immers hun bestaan niet aan de argumenten, maar de argumenten aan de feiten.

Diogenes Laërtius (over Myson) in Leven en leer van beroemde filosofen

Over Myson, die leefde in de 6de eeuw v.Chr. is niet veel bekend. Volgens Plato (Protagoras) was hij een van de Zeven Wijzen van Griekenland. Diogenes Laërtius vertelt dat Anacharsis toen hij het orakel consulteerde, te horen kreeg dat ‘een zekere Myson van Chen op de Oeta is geboren, die in wijsheid van ’t hart u zelf nog overtreft’. Toen Anacharsis hem daar ging opzoeken, trof hij Myson aan terwijl die een schaar aan zijn ploeg aan het vastmaken was. Het was hartje zomer en Anacharsis wees hem erop dat dat niet de tijd was om te ploegen. ‘Maar wel om zich erop voor te bereiden’, kreeg hij als antwoord.
Aristoxenus zegt dat Myson veel leek op Timon en Apemantus, omdat hij ook een mensenhater was. Dat blijkt volgens Diogenes Laërtius uit het feit dat ‘iemand in Sparta’ hem ooit zag lachen terwijl hij helemaal alleen was. Toen deze hem benaderde en vroeg, waarom hij ‘in alle eenzaamheid’ aan het lachen was, antwoordde Myson: ‘Juist daarom’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘En u,’ zei ik met kinderlijke vrijpostigheid, ‘maakt u nooit vergissingen?’ ‘Dikwijls’ antwoordde hij. ‘Maar in plaats van er één te concipiëren, bedenk ik er vele, zodoende word ik van geen enkele de slaaf.’

Umberto Eco in De naam van de roos (1980)

De historische misdaadroman De naam van de roos van de Italiaanse taalgeleerde Umberto Eco zit vol met filosofische verwijzingen en grapjes. In een middeleeuws klooster wordt een aantal moorden gepleegd die verband houden met een manuscript van Aristoteles. Hoofdpersoon William van Baskerville (in de film gespeeld door Sean Connery) ontpopt zich als een soort modern-wetenschappelijke superspeurder.
Dat hij het beter vindt om vele gissingen te doen, waarvan er vele vergissingen zullen zijn, zou gezegd kunnen zijn door de wetenschapsfilosoof sir Karl Popper. Volgens hem is het uiteindelijk onmogelijk om van iets vast te stellen dat het waar is door steeds naar bevestigingen van je ‘gissingen’ te zoeken. Ook al heb je inmiddels duizend witte zwanen gezien, dat zegt nog niets over de mogelijkheid dat de volgende zwart zal zijn. De kennis wordt alleen vergroot als je er in slaagt je gissing te verwerpen. Alleen in dat geval weet je iets zeker, namelijk dat niet het geval is wat je dacht. Volgens Popper boekt de wetenschap alleen vooruitgang door trial and error.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Mensen zijn niet om over te praten, maar om mee te praten.

B.J. Kouwer in Existentiële psychologie (1973)

Aan de ene kant kun je over het bewustzijn spreken alsof het een soort ding is, aan de andere kant moet je bewustzijn altijd al vooronderstellen als je het er met elkaar over hebt. Voor de Nederlandse psycholoog Benjamin Jan Kouwer (1921-1968) was dit ‘rare’ karakter van het bewustzijn aanleiding om alle bestaande psychologische theorieën over de mens af te wijzen. Hij deed dat in een zeer geestig boek, waarin hij onder de titel Het spel van de persoonlijkheid (1963) alle belangrijke persoonlijkheidstheorieën uit de geschiedenis licht belachelijk maakt.
Kouwer was sterk beïnvloed door zijn lezing van Het Zijn en het Niet (1943) van Jean-Paul Sartre, dat hij al in de oorlog op zijn onderduikadres las. Na zijn existentialistische nawoord in Het spel van de persoonlijkheid werd het voor Kouwer als psycholoog erg moeilijk om nog een eigen ‘positieve’ psychologie te ontwikkelen. Hij publiceerde in de laatste vijf jaar van zijn leven geen nieuw werk. In welke richting Kouwers gedachten gingen, weten we alleen uit de door zijn Groningse leerlingen postuum uitgegeven college-aantekeningen in het boekje Existentiële psychologie (1973) . Hij gaat ‘het gesprek’ nemen als elementaire eenheid van onderzoek, en niet langer gedrag of psyche van het individu.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als ik mij afvraag waaruit ik kan opmaken of een bepaald probleem voorrang verdient boven een ander, dan luidt mijn antwoord dat wij moeten afgaan op de daden waar het ons toe aanzet.

Albert Camus in De myte van Sisyfus. Een essay over het absurde (1942)

Albert Camus (1913-1960) kende niemand die bereid was zijn leven te geven voor het ontologische godsbewijs of de vraag of de zon om de aarde draait of andersom. Hij opent zijn ‘essay’ met de stelling dat de filosofie maar ‘één werkelijk serieus probleem’ kent, namelijk de zelfmoord. De vraag naar ‘de zin van het leven’ is daarom voor hem de belangrijkste vraag van de filosofie. En er staat voor Camus ook nogal wat op het spel, want hij heeft van Nietzsche begrepen dat een filosoof uiteindelijk alleen een achtenswaardig denker is als hij zelf het goede voorbeeld geeft.
Zelfmoord kan vele redenen hebben, en we hoeven van Camus niet alleen te denken aan de voor de hand liggende, zoals het verteerd worden door verdriet. Misschien heeft een vriend van de wanhopige op de dag van de zelfmoord wel op een onverschillige toon tegen hem gesproken. In ieder geval is suïcide een bekentenis van een individu, namelijk dat hij het leven een ‘bespottelijke gewoonte’ is gaan vinden. Daarmee is een verband gelegd tussen zelfmoord en het absurde. Dat laatste omschrijft Camus onder andere als het gevoel een vreemdeling te zijn in een duister universum waar je geen enkele illusie meer rest.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik, Prediker, was koning van Israël in Jeruzalem. Ik heb met heel mijn hart elke vorm van wijsheid onderzocht, want ik wilde alles wat onder de hemel gebeurt doorgronden. Het is een trieste bezigheid. Een kwelling is het, die de mens door God wordt opgele

Prediker 1:13 (Nieuwe Bijbelvertaling)

Als je naar het olijke gezicht kijkt van een medewerker van de Evangelische Omroep zou je het niet zeggen, maar de Bijbel is soms van een deprimerende zwartgalligheid. Een bij veel niet-christenen zeer populair Bijbelboek is Prediker (de vertaling van de Hebreeuwse titel Kohelet, die sinds Luther als titel in zwang is). Het boek behoort tot de zogenaamde wijsheidsliteratuur, samen met Job en Spreuken. Prediker is vooral bekend om de uitspraak dat alles ‘ijdelheid’ is. In de Nieuwe Bijbelvertaling is dat overigens ‘leegte’ geworden.
De kwelling die het zoeken naar wijsheid volgens Prediker is, komt voort uit twee ervaringen. Ten eerste blijkt wanneer je alles onderzoekt ‘alles onder de zon’ niet meer te zijn dan ‘lucht en najagen van wind’. En ten tweede blijkt dat zoeken zelf ook weer ‘enkel najagen van wind’. Want in welke vertaling je dit Bijbelboek ook leest, steeds weer lees je dat ‘wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat het solipsisme bedoelt, is helemaal juist, het laat zich alleen niet zeggen, maar het toont zich.

Ludwig Wittgenstein in Tractatus Logico-Philosophicus (1921)

Iedereen die op feestjes met filosoferen begint, bedenkt wel een keer een variant van het solipsisme, de overtuiging dat alleen het eigen subjectieve bewustzijn echt bestaat en dat al het andere alleen maar ‘in je hoofd zit’. Daarbij moet je nog oppassen want volgens Schopenhauer behoren mensen die een radicaal solipsisme aanhangen in het gekkenhuis te zitten. Overigens zou Schopenhauer weleens gelijk kunnen hebben, in zoverre dat een psychose vaak samengaat met hallucinaties of wanen, ervaringen of gedachten die niet echt bestaan, maar alleen voor de psychoticus zelf.
Voor veel filosofen is een theorie per definitie onjuist als daar een solipsisme in aan te wijzen of uit af te leiden is. Maar Wittgenstein zegt dat het solipsisme waar is. Volgens hem vallen de grenzen van de wereld samen met de grenzen van de taal en aangezien het míjn taal is, zit de wereld dus in mijn hoofd. Het denken van Wittgenstein wordt vaak in twee delen gesplitst. Je zou kunnen zeggen dat de gedachte dat een taal in één hoofd kan zitten, behoort bij de Wittgenstein uit de eerste periode. Later zal Wittgenstein steeds meer gaan beseffen dat taal alleen te begrijpen is als gebaseerd op een gedeelde levensvorm.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Voor de weinigen die nog in de archieven rondkijken, dringt zich het idee op dat ons leven het warrige antwoord is op vragen waarvan we vergeten zijn waar ze gesteld werden.

Peter Sloterdijk in Regels voor het mensenpark (1999)

Dit zijn de laatste woorden van een geruchtmakende rede van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk (1947). Er was een ‘affaire’ geboren toen een aantal, volgens Sloterdijk door Habermas gesouffleerde, journalisten en denkers hem verweten een soort pleidooi voor eugenetica te hebben gevoerd. In doorgaans serieuze media werd gesteld dat Sloterdijk had gepleit voor een doelbewuste genetische selectie en manipulatie van mensen, onder leiding van een filosofische elite. Het merkwaardige is dat Sloterdijk nu juist uitgaat van het feit dat de ‘antropotechnieken’ al overal worden toegepast – en dat het dus voor filosofen zaak is om daar over na te denken. En – zoals het een filosoof betaamd – stelt hij dat onze oude denkcategorieën niet meer voldoen, en introduceert hij een paar nieuwe. Zo denkt hij dat de tijd van de humanisten – en hun boeken als ‘dikke brieven aan vrienden’ – voorbij is en dat de tijd van de archivarissen is aangebroken. Uit zijn lezing blijkt dat Sloterdijk zelf Plato nog wel op zijn nachtkastje heeft liggen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Nooit komt er een einde aan de voortdurende wisseling van de elementen, die nu eens door Liefde allemaal tot één samenkomen en dan weer, stuk voor stuk, door de vijandschap van Haat van elkaar wegvliegen.

Empedokles in De Elementen 24 (17)

Omstreeks 492 v.Chr. werd in Akragas (tegenwoordig Agrigento) op Sicilië de arts-filosoof Empedokles geboren. Hij speelde in zijn geboortestad ook een politieke rol en werd daarin zo populair dat hij het koningschap aangeboden kreeg, dat hij overigens weigerde.
Hij is vooral beroemd geworden omdat hij na Thales (water), Herakleitos (vuur), Anaximenes (lucht) en Xenofanes (aarde) meende dat de wereld is opgebouwd uit alle vier deze elementen. Door de Liefde (Filotes) worden deze elementen met elkaar verbonden en zo ontstaan alle dingen, maar ook levende wezens als ‘mengingen’ van de elementen. Zo bestaan de beenderen van mensen uit vier delen vuur, twee delen water en twee delen aarde. De Haat daarentegen brengt alle dingen weer tot hun elementen terug.
De Liefde heeft ook in de lichamen van mensen ‘een vaste woonplaats’. Daar zorgt ze dat mensen een ‘vriendelijke gezindheid’ hebben en ‘daden van verbondenheid’ verrichten. Maar sommige fragmenten suggereren dat Liefde in de elementen zit en het bijzondere aan de leer van Empedokles is dan ook dat volgens hem alle dingen door Liefde ontstaan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een psychoot doorleeft vragen die andere mensen alleen bij wijze van kroeggesprek hebben of waarmee filosofen zich beroepshalve bezighouden: hoe weet ik dat er iets buiten deze isoleercel bestaat? Leef ik alleen in mijn eigen droomwereld? Moet hier voor e

Wouter Kusters in Twentsche Courant Tubantia, 19 juni 2005

De dan twintigjarige Wouter Kusters krijgt een psychose en gaat daarna op zoek naar beschrijvingen en duidingen van de ervaring van waanzin. Tot zijn teleurstelling vindt hij zelfs bij Louis Althusser, de Franse filosoof die in een vlaag van gekte zijn vrouw vermoordde, niet eens een beschrijving van de gebeurtenis zelf, laat staan een werkelijke doordenking van de psychotische ervaring. Althusser beperkt zich tot een psychoanalytische zelfanalyse. ‘Dan moet ik zelf maar beschrijven wat die ervaring inhoudt,’ denkt Kusters. Het resultaat is Pure waanzin (2004), waarin hij op nuchtere wijze zoekt naar ervaringsverslagen en filosofische interpretaties van wat een psychoot doorleeft. Het boek bevat bovendien naast elkaar reconstructies van zijn eigen ervaringen en de verslagen van zijn verzorgers en behandelaars. Zo beschrijft hij een extatische belevenis in de isoleercel: ‘Ik word overspoeld door de aanwezigheid van alles en raak in verrukking; sprakeloos en woordeloos. Uit deze verrukking word ik losgerukt als een ploegje verplegers langskomt.’ Later leest hij in zijn dossier dat die verplegers op dat moment van bewustzijnsverbreding over hem schrijven dat hij juist een bewustzijnsvernauwing heeft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is een schobbejak! … En een schobbejak is hij, die hem daarom een schobbejak noemt.

Fjodor Michajlovitsj Dostojevski in Misdaad en straf (1866; vertaling Jan Meijer)

F.J.J. Buytendijk (1887-1974), een van de pioniers van de Nederlandse psychologie, raadde zijn studenten aan om niet te veel academisch-psychologische boeken te lezen. Er werd gefluisterd dat hij dat zelf ook niet deed. Om inzicht te krijgen in de mens was het volgens hem veel beter om veel (goede) romans te lezen, waarbij Dostojevski als een van de grootsten gold. Voor Buytendijk is de bron van ‘werkelijk psychologisch inzicht en psychologische vorming’ dezelfde als die van de goede roman. In De psychologie van de roman – studies over Dostojevski (1962) noemt hij deze bron ‘de ervaring omtrent de mens’. Het begrip ‘ervaring’ heeft zich volgens Buytendijk in de ontwikkeling van de ‘wetenschappelijke’ psychologie verengt tot het toepassen van methoden en technieken die vooral geschikt zijn voor ‘geïsoleerde psychologische processen’. Buytendijk wil echter, net als romanschrijvers als Dostojevski, de mens begrijpen vanuit ‘de eenheid van de persoonlijkheid en het wijsgerig inzicht in het wezen van de mens’. Overigens komt die wens voort uit wat hij de ‘nood’ van de mens in de praktijk van het leven noemt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's