Gedachten

Hij is gelukkig van wie de omstandigheden passen bij zijn gemoed; maar hij is voortreffelijker die zijn gemoed aanpast aan iedere omstandigheid.

David Hume in An Enquiry Concerning the Principles of Morals (1751)

Terugkijkend op zijn leven schrijft de Schotse verlichtingsfilosoof David Hume (1711–1776) in My own life dat zijn ‘tweede onderzoek’ (na het bekende Enquiry Concerning Human Understanding) ‘van al mijn geschriften – zowel de historische als de filosofische en literaire – onvergelijkelijk de beste’ is. Als empirist meende Hume dat alle kennis uiteindelijk uit de ervaring voortkomt. Ook in zijn onderzoek naar de principes van de moraal gaat hij voornamelijk empirisch te werk. Hij vraagt zich af wat wij eigenlijk doen als wij een moreel oordeel vellen. Daarbij denkt hij dat wij mensen of hun daden prijzenswaardig of laakbaar noemen op grond van een zeker innerlijk gevoel waar de natuur onze hele soort mee heeft behept.
De geleerden zijn het er niet over eens of Hume’s theorie zuiver beschrijvend blijft, of dat er ook een normatieve ethische theorie uit te destilleren is. Op grond van het citaat zou je dat laatste denken. ‘Voortreffelijkheid’ (excellence) is immers een waardebeladen term. Hume’s uitspraak doet denken aan de klassieke stoïcijnen. Je hebt geen invloed op de omstandigheden, je kunt hoogstens mazzel hebben dat ze passen bij je gemoed (temper, humeur of temperament). Maar werkelijk gelukkig is degene die zijn stemming of inborst weet te laten passen bij wat hem overkomt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is wat het is / zegt de liefde.

Erich Fried in Was es ist (1983)

De Joods-Oostenrijkse dichter, schrijver en essayist Erich Fried (1921–1988) werd vooral ook geprezen om zijn Duitse vertalingen van werk van T.S. Eliot, Dylan Thomas, Graham Greene en Shakespeare. Na de Anschluss werd zijn vader vermoord en vluchtte hij met zijn moeder naar Londen. Hoewel hij dus een groot deel van zijn leven in Engeland woonde, bleef hij altijd in het Duits schrijven. Zijn werk ademt die levenservaringen, maar hij was ook een geëngageerd schrijver, die twee bundels publiceerde tegen de oorlog in Vietnam en sterk atheïstische en antizionistische opvattingen koesterde.
In het bekende en vaak vertaalde gedicht waaruit het citaat afkomstig is, krijgt de liefde het ene verwijt na het andere, maar verdedigt zij zich steeds met die eenvoudige, diepe waarheid.
Het is onzin / zegt het verstand / Het is wat het is / zegt de liefde
Het is ongeluk / zegt de berekening / Het is alleen maar wat verdriet / zegt de angst / Het is uitzichtloos / zegt het inzicht / Het is wat het is / zegt de liefde
Het is belachelijk / zegt de trots / Het is lichtzinnigheid / zegt de voorzichtigheid / Het is onmogelijk / zegt de ervaring / Het is wat het is / zegt de liefde

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De meeste comedy komt voort uit ongemak. Het is een onderschatte emotie.

Julia Louis-Dreyfus in ‘Zoeken naar Elaine’ (VARAGIDS, 15, 2015)

Volgens sommigen is Julia Louis-Dreyfus (geb. 1961) momenteel de grappigste vrouw ter wereld. Zij werd bekend door wat volgens dezelfde mensen de beste comedyserie aller tijden is: Seinfeld. Louis-Dreyfus speelt daarin de ex-geliefde en goede vriendin van Jerry Seinfeld. In het begin was haar rol maar klein, en zij vond hem ook niet grappig genoeg. Dat veranderde pas toen producent Larry David tegen de schrijvers van de serie zei: ‘Schrijf voor Elaine alsof je voor een man schrijft …’
Naar eigen zeggen is Seinfeld ‘a show about nothing’. Maakt die karakterisering het al formeel een beetje existentialistisch, dat geldt ook voor de fundamentele ervaringen waar alles in dit programma om draait. Wijzen andere existentialisten op ‘grote gevoelens’ als angst, vervreemding, zelftwijfel en sterfelijkheid als karakteristiek voor de mens, bij Seinfeld gaat het om de alledaagse kleinheid, die voor de meeste mensen ook tamelijk kenmerkend is. Het is niet de bestaansangst waar Seinfeld mee speelt maar de alledaagse angsten. In Seinfeld gebeurt altijd precies waar je de hele tijd bang voor bent. Als je bijvoorbeeld de waarheid hebt verdraaid, komt dat altijd uit. In het uitbeelden van het pijnlijke ongemak waarmee dat gepaard gaat, is Julia Louis-Dreyfus ongeëvenaard.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Onze wil hoeft maar een klein beetje te wankelen, en onze gevoelens hoeven slechts heel weinig te verschuiven of te veranderen, of daar gaat onze werkelijkheid.

Luigi Pirandello in Iemand, niemand en honderdduizend (1926)

De Italiaanse Nobelprijswinnaar Luigi Pirandello (1867–1936) geldt als een van de grote existentialistische auteurs. Iemand, niemand en honderdduizend begint met een schijnbaar onschuldige opmerking van de vrouw van Vitangelo Moscarda tegen haar man: ‘Je neus staat scheef.’ Omdat hij zich daar zelf in het geheel niet van bewust was, is dat voor Moscarda een enorme schok: ‘Ik verdiepte me onmiddellijk in de gedachte dat ik – hoe is het mogelijk – zelfs mijn eigen lichaam niet goed kende, de dingen waar ik het meest vertrouwd mee was.’ Al malend over deze ervaring komt hij tot diepe twijfel aan zichzelf: ‘Als ik volgens de anderen niet degene was die ik tot dan toe voor mezelf had gedacht te zijn, wie was ik dan?’ Vanaf dan gaat het van kwaad tot erger. Om zich te onttrekken aan het vanzelfsprekende oordeel van de ander, gaat Moscarda zich steeds vreemder gedragen. Hij kost hem zijn vrouw en al zijn geld. Dat is dus het gevaar als je je identiteit ontleent aan de mensen in je omgeving: je verliest je grip op de werkelijkheid. Pirandello komt uiteindelijk tot de conclusie dat niets ons kan redden dan ‘wilskracht’: ‘Standvastigheid. Weest u sterk en standvastig, anders duikt u in het niets en komt u voor onaangename verrassingen te staan.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is geen manier van leven, om te wachten met liefhebben.

Dave Eggers in What Is the What: The Autobiography of Valentino Achak Deng (2006)

Eerst had Dave Eggers (geb. 1970) nog overwogen om er een ‘echte’ roman van te maken, maar uiteindelijk koos hij ervoor Valentino Achak Deng zelf zijn verhaal te laten vertellen. Deze jongeman uit Soedan was een zogenaamde lost boy, een minderjarige vluchteling zonder ouders of begeleiders, overgeleverd aan het geweld van een chaotisch werelddeel. Dorine Manson, directeur van VluchtelingenWerk Nederland vertelt in Trouw (16 december 2013) dat het boek binnen haar organisatie een soort ‘bijbel’ is. Als je daar werkt, moet je het boek gelezen hebben. Volgens Manson beschrijft dit boek als geen ander hoe het is om vluchteling te zijn: ‘dat je als je in veiligheid bent, je er nog lang niet bent; dan begint een heel nieuwe problematiek.’

In het citaat vertolkt Valentino Achak Deng een tragisch besef, dat iedereen zich mag aantrekken. ‘We dachten dat we jong waren en dat er nog tijd genoeg was om ergens in de toekomst op de juiste manier van elkaar te houden. Maar het is verschrikkelijk om zo te denken. Als ik ooit weer van iemand houd, zal ik niet wachten zo lief te hebben als ik kan.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Psychologie zonder filosofie is blind, filosofie zonder psychologie is leeg.

James Gibson Hume in Psychological Bulletin (1909)

De Canadese geleerde James Gibson Hume (1860–1949) was een van de oprichters van de American Psychological Association in 1892, en studeerde onder andere bij beroemdheden als G. Stanley Hall, William James en Hugo Münsterberg. Gedurende dertig jaar was hij hoofd van de filosofiefaculteit van de Universiteit van Toronto. Eind negentiende eeuw was de psychologie zich gaan ‘emanciperen’ van de moeder aller wetenschappen, de filosofie. Niettemin werd bijvoorbeeld in Nederland psychologie pas na de Tweede Wereldoorlog een zelfstandige studie, in plaats van een afstudeerrichting in de wijsbegeerte.
Hume parafraseert in het citaat een beroemde uitspraak van Immanuel Kant uit diens Kritik der reinen Vernunft: Gedachten zonder inhoud zijn leeg, aanschouwingen zonder begrippen zijn leeg. Wat Hume bedoelt, is dat een psychologie die alleen maar experimenteert en onderzoekt, niet weet waar ze naar moet zoeken, want hypotheses moeten ergens vandaan komen. In het ideale geval is dat een theorie over ‘de hele mens’, en zodra je zo’n theorie gaat ontwikkelen doe je aan filosofie. Maar het tweede deel van het aforisme bekritiseert een filosofie die zich niets van de feiten aantrekt en zich ook niet druk maakt of haar speculaties ergens toe leiden. In zekere zin is Hume’s uitspraak nog steeds actueel.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er bestaat geen gelovige houding op zich.

Paul Tillich in Religionsphilosophie (1959)

De gedachte dat er zoiets zou bestaan als een gelovige houding of handelwijze of gelovig gedrag (Verhalten) op zichzelf, komt volgens de Duits-Amerikaanse lutherse predikant en hoogleraar theologie en filosofie Paul Tillich (1886-1965) voort uit drie misverstanden over geloven. De intellectualistische misvatting is dat geloven neerkomt op het instemmen met de overgeleverde en door de Kerk gedefinieerde geloofswaarheid. Atheïsten denken daarom dat ze klaar zijn als ze die laatste licht belachelijk hebben gemaakt. Omdat die geloofswaarheid inderdaad niet te bewijzen is, rest de gelovige niets anders dan de voluntaristische misvatting aan te gaan hangen, dat geloven een kwestie is van gehoorzaamheid (‘gij zult niet twijfelen’). Als de instanties die men moet gehoorzamen vervolgens ‘alles doen wat God verboden heeft’ (van zelfverrijking tot kindermisbruik) lopen de kerken leeg, en rest de gelovige niets dan de emotionalistische misvatting dat geloven een ‘gevoel’ is (dat er meer is tussen hemel en aarde).
Om te komen tot een beter begrip van geloven, maakt Tillich onderscheid tussen voorlopige bekommernissen (concerns) en de onvoorwaardelijke bekommernis. De eersten zijn die van alle publieke domeinen van onze cultuur, zoals rechtspraak, onderwijs en economie. Daar worden geschillen uitgevochten, daar wordt les gegeven, daar wordt voor onze behoeften gezorgd. Maar in al die voorlopige bekommernissen gaat het, als het goed is, ook steeds om het onvoorwaardelijke: rechtvaardigheid, opvoeding, leven. Wie het goede doet, gelooft (blijkbaar).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het ergste wat we onze medemensen kunnen aandoen is niet hen haten, maar onverschillig tegenover hen staan. Dat is de essentie van onmenselijkheid.

George Bernard Shaw in The Devil’s Disciple (1901)

De discipel van de duivel in het toneelstuk van George Bernard Shaw (1856–1950) is Richard ‘Dick’ Dudgeon, het zwarte schaap van een koloniale familie in New Hampshire. Na de dood van zijn vader keert hij voor diens laatste wil terug naar zijn geboorteplaats. De enige die hem daar, ondanks zijn afvalligheid, hoffelijk behandelt, is de plaatselijk predikant, Anthony Anderson. Diens vrouw verzucht dat ze weet dat het verkeerd is om iemand te haten, maar dat ze haar afkeer van Dick niet kan onderdrukken. Dan antwoordt haar man haar dat haat nog altijd beter is dan onverschilligheid. Sterker nog, zo zegt Anthony: liefde en haat lijken nogal op elkaar. Kijk maar naar onze vrienden, zegt hij, hoe die echtparen elkaar kwellen en de maat nemen, hoe zij jaloers zijn op elkaar. En kijk hoe zij hun vijanden bejegenen: gewetensvol en met respect. Zozeer dat ze betere vrienden voor hun vijanden zijn, dan voor hun echtgenoten. Ten slotte suggereert de dominee zelfs dat zijn vrouw misschien wel meer gesteld is op Dick dan op haar eigen man.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De vijandigheid tussen filosofie en politiek (…) is een vloek geweest voor de westerse staatkunde en ook voor de westerse filosofietraditie vanaf het moment waarop de mannen van actie en de mannen van het denken uit elkaar zijn gegaan – dat wil zeggen s

Hannah Arendt in On revolution (1963)

Zoals bekend heeft Socrates zelf nooit iets te boek gesteld. Volgens de Joods-Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt (1906–1975) was ‘diens biograaf’ Plato de eerste filosoof die neerkeek op alles wat te maken had met arbeid, werk en (politiek) handelen. En als de geschiedenis van de filosofie niet meer is dan wat voetnoten bij Plato, zoals A.N. Whitehead meende, dan is er in die geschiedenis een diepe minachting gebleven voor arbeiders, werkers en politici. Voor Hannah Arendt is deze weerzin niet alleen onverdedigbaar, maar ook ronduit gevaarlijk. Die door christelijke filosofen overgenomen hoogachting voor het contemplatieve leven betekent dat de weldenkende westerse mens geen steun krijgt van de filosofie bij het overwegen wat het betekent om te handelen in de wereld. En dat betekent weer dat de politiek wordt overgelaten aan mensen die minder scrupules hebben. Arendt pleit voor een herwaardering van de daad in het algemeen (vita activa) en de politiek in het bijzonder. Uiteindelijk kan de filosofie alleen maar terugkijken (reflecteren), terwijl in het domein van de daad ook wel eens iets werkelijk nieuws kan gebeuren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Leven is uiteindelijk zwichten …

Cornelis Verhoeven in De resten van het vaderschap (1975)

Toen Cornelis Verhoeven (1928–2001) nog ‘gewoon’ leraar klassieke talen was, had hij al de P.C. Hooftprijs gekregen voor zijn filosofische essays (in 1978). Uiteindelijk werd hij toch nog hoogleraar wijsbegeerte, aan de Universiteit van Amsterdam. In de bundel overpeinzingen waaruit het citaat afkomstig is, staan twee bijzonder persoonlijke stukken: over de dood van zijn vader en over de geboorte van zijn zoon. Misschien dat Verhoeven daarom in een stemming was die hem tot een bijna lyrische ‘verantwoording’ bracht, die begint met de woorden: ‘Pogingen om nuchter te blijven zijn tot mislukken gedoemd.’ Waar wij in ons leven, ‘lang voor dood en ouderdom’ uiteindelijk voor ‘zwichten’, is de ‘lyrische meerwaarde van het bestaan’. Het gaat daarbij niet om de buitengewone creativiteit die aan een enkeling is voorbehouden of om een of ander ‘opgewonden idealisme’, maar om ‘een gegeven dat zich in de lauwe soberheid van een gewoon en ten dode opgeschreven bestaan met onweerstaanbare kracht aandient’. Die ‘lyrische meerwaarde’ ervaart hij bijvoorbeeld aan de wieg van zijn kind: ‘Bij het zien van een wonder praten we niet, maar zeggen we: kijk.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Deus est mortali juvare mortalem – dat de ene sterveling de andere helpt, dat is God.

Plinius de Oudere in Naturalis Historia

De Naturalis Historia van Gaius Plinius Secundus maior, of Plinius de Oudere (23/24–79 n. Chr.), wordt wel beschouwd als de eerste encyclopedie. Van dit werk, dat in de laatste Nederlandse vertaling De wereld heet, is slechts een gedeelte overgeleverd. Van Plinius wordt gezegd dat hij weinig sliep om te voorkomen dat hij te veel van het leven zou missen: vita vigilia est – het leven is ‘wakker zijn’. Zo liet hij zich tijdens het eten en baden voorlezen en gaf hij ook anderen opdracht aantekeningen te maken. Overigens was Plinius in de eerste plaats militair en zijn encyclopedie bevat veel fouten en slordigheden, al is hij wel met veel humor geschreven.
Sommigen zeggen dat het citaat waarschijnlijk afkomstig is van de Griekse stoïcijnse filosoof Posidonius, en het is op vele manieren geïnterpreteerd. Zo zou het bedoeld zijn als stelling dat er iets goddelijks in iedere mens zit of juist dat het een soort grondbeginsel van het humanisme is. Jan Sperna Weiland, aan wiens Romeins schetsboek de vertaling ontleend is, ziet het als een motto voor een niet-religieuze benadering van het christelijke evangelie.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Je zou kunnen zeggen dat ‘het eeuwige mysterie van de wereld haar begrijpelijkheid is’.

Albert Einstein in ‘Physics and reality’ (1936)

Een citaat met de strekking dat het een eeuwig mysterie is dat de wereld begrijpelijk is, wordt vaak toegeschreven aan Albert Einstein (1879–1955), maar in de bron staat de uitspraak tussen aanhalingstekens. Dat kan twee dingen betekenen: hij presenteert het als een (nieuw) aforisme, of hij citeert (uit het hoofd) Immanuel Kant. Van deze laatste zegt hij namelijk in de volgende zin van het artikel dat het een van de grote ontdekkingen van Kant is dat het zinloos zou zijn om te denken dat er een wereld buiten ons bestond als die niet begrijpelijk zou zijn. Einstein verdedigt hiermee een positie die we realisme noemen, namelijk dat de buitenwereld onafhankelijk van ons bewustzijn of onze wetenschappelijke theorieën werkelijk bestaat. De meeste ‘gewone’ mensen hangen, meestal zonder dat te weten, een dergelijk realisme aan. Maar onder invloed van de kwantummechanica gingen natuurkundigen twijfelen aan de onbetwijfelbaarheid van dit uitgangspunt. Uit hun experimenten leek je te kunnen opmaken dat verschijnselen als licht pas eigenschappen kregen (deeltjes of golf) doordat je ze op een bepaalde wijze onderzocht. Daarmee werd de wereld relatief ten opzichte van onze theorieën erover. Als je Einstein volgt, zou je kunnen zeggen dat het een wonder is dat de werkelijkheid zich iets aantrekt van onze pogingen om haar te begrijpen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosofie geneest menselijke ziekten, ziekten veroorzaakt door onjuiste overtuigingen.

Martha Nussbaum in Therapy of desire – Theory and practice in Hellenistic ethics (1994)

Net als bijvoorbeeld Epicurus en Wittgenstein ziet de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (geb. 1947) de filosoof in de eerste plaats als een behandelaar die de mens van verkeerde denkbeelden moet afhelpen. Zoals een arts geneesmiddelen voorschrijft om het lichaam weer gezond te maken, zet de filosoof redeneringen in om de ziel te helen. Sterker nog: je moet een filosofie beoordelen op haar ‘helingskracht’. De geneeskunst streeft naar vooruitgang teneinde het lijdende lichaam bij te staan, terwijl de filosofie zich ontwikkelt om de ziel in nood te helpen. Uiteindelijk is de filosofie volgens Nussbaum ‘niets minder dan de levenskunst van de ziel (technè biou)’. Het is echter de vraag of dit zo’n gelukkige analogie is. Want filosofie gaat ook over de vraag of het wel mogelijk is om voor eens en voor altijd te bepalen welke overtuigingen juist of onjuist zijn. En wie nadenkt over zijn ellende, kan zich daarbij ook afvragen of die niet minstens voor een deel gegeven is met de menselijke conditie of een gevolg is van keuzes die je niettemin niet ongedaan wilt maken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Karakter is moord.

Harry Mulisch in De toekomst van gisteren (1972)

Nadat hij begin jaren zestig zijn verslag van de rechtszaak tegen Adolf Eichmann had gepubliceerd (De zaak 40/61) begon Harry Mulisch (1927–2010) aan een roman die zich moest gaan afspelen in een wereld waarin Duitsland de Tweede Wereldoorlog had gewonnen. Onder de titel De toekomst van gisteren verscheen uiteindelijk het relaas van de mislukking van dat project. Het citaat is de titel van een paragraaf die gewijd is aan de behoefte van veel mensen om achter iemands daden een ‘karakter’, een soort eendimensionale essentie, te veronderstellen die dat gedrag verklaart, en de mens daarmee terugbrengt tot de orde van de dingen.
Mulisch citeert Rudolf Höss, commandant van concentratiekamp Auschwitz, die aan het einde van de oorlog een nieuwe opdracht krijgt. De gevangenen moeten niet meer worden gedood, maar geëvacueerd. Als Höss een soldaat een gevangene ziet doden in plaats van hem te evacueren, schiet hij die ondergeschikte ‘zonder meer overhoop’. Volgens Mulisch gedroeg Höss zich de ene keer als beul en de andere keer als ‘respectabele voorbijganger’, ‘maar wat zich als zodanig gedroeg, dat wij “Höss” noemen, is zelf niet weer zoiets als een beul of een respectabel voorbijganger, maar dat is niets. Nul.’ Net als Höss hebben of zijn wij geen karakter, geen mensen ‘uit één stuk’, maar bestaan wij eigenlijk niet. We hebben slechts maskers. ‘En geen gezicht.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Mijn lichaam dat voor mijn denken bestaat, houdt op het mijne te zijn.

Gabriel Marcel in Journal métaphysique (1914–1923)

De in Parijs geboren en gestorven Franse filosoof Gabriel Marcel (1889–1973) wordt wel een (christelijke) existentialist genoemd, maar zelf wilde hij zich niet vereenzelvigen met het denken van bijvoorbeeld Jean-Paul Sartre. Hij gaf daarom de voorkeur aan de term ‘filosofie van de existentie’ om zijn denken te karakteriseren. Overigens schreef Marcel net als Sartre toneelstukken waarin zijn filosofie op een andere wijze naar buiten komt.
Voor Marcel is het een onbetwijfelbaar feit dat ik mijn lichaam ben, maar dat is niet het lichaam zoals dat verschijnt in de theorieën van artsen of biologen. Hij maakt daarom een onderscheid tussen het-lichaam-als-subject en het-lichaam-als-object. In dat verband wijst hij ook wel op het onderscheid in de Duitse taal tussen Körper (lichaam) en Leib (lijf). Wat hem in ieder geval onderscheidt van veel andere existentialisten is dat hij op latere leeftijd katholiek wordt, en meent dat het dit lichaam-als-subject is dat het lichaam-als-object overleeft en waaraan wederopstanding is beloofd.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Met het rode haar van één schooiertje uit de goot, zal ik de hele moderne beschaving in brand steken.

G.K. Chesterton in What is wrong with the world (1910)

Gilbert Keith Chesterton (1874-1936) wordt beschouwd als een van de invloedrijkste Engelse schrijvers van de twintigste eeuw, al zullen de meeste (wat oudere) Nederlanders hem vooral kennen als de schrijver van (veelvuldig verfilmde) detectiveboeken rond Father Brown. Chesterton heeft echter ook op zeer eigenzinnige wijze geschreven over onder andere filosofie, ontologie, politiek en christendom.
Hij wilde dat het denken over rechtvaardigheid niet zou beginnen bij het grote geheel van de samenleving, maar bij het haar van een klein meisje. Want ‘omdat een meisje lang haar zou moeten hebben, moet ze schoon haar hebben; omdat ze schoon haar moet hebben, moet ze geen vuil huis hebben; omdat ze geen vuil huis moet hebben, moet ze een vrije en ontspannen moeder hebben; omdat ze een vrije moeder moet hebben, moet ze geen woekeraar van een huisbaas hebben; omdat er geen woekeraars moeten zijn, moet er een herverdeling van het bezit plaatsvinden; omdat er een herverdeling van het bezit moet komen, zal er een revolutie zijn.’ ‘En,’ zo recapituleert Chesterton, ‘alle koninkrijken van de aarde zullen worden fijngehakt en verminkt om zich aan te passen aan haar’, aan dat roodharige schooiertje.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De tijd van het verleden is het geheugen, de tijd van het heden is de contemplatie, de tijd van de toekomst is de verwachting.

Augustinus in Belijdenissen

De Belijdenissen van kerkvader Aurelius Augustinus (354-430) zijn in verschillende opzichten een mijlpaal in de geschiedenis. Zij vormen om te beginnen de eerste autobiografie, die met soms genadeloze eerlijkheid vertelt over de eigen gedachten, gevoelens en gedragingen van de auteur. Daarnaast wordt in de Belijdenissen voor het eerst in de geschiedenis van de filosofie serieus over De Tijd nagedacht. Een van Augustinus’ beroemde uitspraken in dat verband luidt: ‘Wat is de tijd? Wanneer maar niemand het me vraagt, weet ik het; wil ik het echter uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet.’ Aanleiding voor hem is de vraag waar God was voordat hij de hemel en de aarde maakte, en in het verlengde daarvan: waarom God het nodig achtte een wereld te scheppen.
Na maanden van contemplatie komt Augustinus tot de gedachte dat er alleen maar heden, tegenwoordige tijd, bestaat, maar dat de menselijke ziel daarin drie aspecten kan onderscheiden: het heden van het verleden, het heden van het heden en het heden van de toekomst. Deze aspecten corresponderen met drie vermogens van de ziel: het verleden met de herinnering, het heden met de waarneming en de toekomst met de verwachting.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens – bedroefde blinde …

Ellen Warmond, ‘Kleine antropologie’ in Warmte, een woonplaats (1961)

Pietronella Cornelia van Yperen (1930–2011) danste bij het Rotterdams Ballet Ensemble. Om rond te komen werkte ze daarnaast als secretaresse op een handelskantoor. Om daar geen ophef te maken, koos ze een pseudoniem toen ze na haar danscarrière als dichter naar buiten trad: Ellen Warmond. Haar poëzie is over het algemeen somber en existentialistisch in de zin van Camus, wiens absurde levenshouding zij omarmt. De bundel Warmte, een woonplaats is wat anders van karakter en bevat gedichten waaruit geloof in de liefde spreekt. Maar ook daarin zijn de marges klein zoals in ‘Kleine antropologie’:
De mens – bedroefde blinde
Die soms plotseling zien kan maar niet
Weet of dat wat hij ziet
Bestaat en tastbaar is te vinden –

De mens – wantrouwige dove
Die soms plotseling horen kan
Maar die niet weet of hij dan
Dat wat hij hoort moet geloven –

Probeert te leven
Betwijfelt
iets maar beseft niet wat –

Is ongelukkig maar soms
– even –
vergeet het dat.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zoals de theologie in haar logische consequentie tot mystiek voert, is de uiterste consequentie van de psychologie: liefde.

Erich Fromm in Liefhebben, een kunst, een kunde (1957)

Het verlangen om onszelf en onze medemensen te begrijpen, gaat ver terug, en wordt uitgedrukt in een opschrift op de tempel van het orakel van Delphi: ‘Ken u zelf.’ Voor de Duits-Amerikaanse psycholoog en filosoof Erich Fromm (1900–1980) is dit de drijfveer van alle psychologie. Niettemin loopt het denken tegen grenzen op als het gaat om het volledig kennen van de mens. We kunnen het ‘geheim’ van de ander pas kennen in de daad van liefde. Daarin overstijgen we het denken en de woorden en ‘nemen we een vermetele duik in de ervaring van eenheid’. Toch is psychologische kennis wel nodig om werkelijk lief te hebben. De psychologie doorbreekt het verstoorde beeld dat wij van de ander hebben en leert ons onze medemens objectief te aanschouwen. Maar net als de theologie nodig is om God te leren kennen, maar die kennis onvolmaakt is zonder mystiek, zo stuit ook de psychologie op grenzen die alleen in de liefde overschreden kunnen worden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Op het eind van onze beschaving kwam niet de socratische dialoog, op het eind stond de beulsknecht.

Arnon Grunberg in ‘Het ontslapen woord’ (Bill Minco-lezing, 4 mei 2015)

In de ingekorte versie van zijn lezing in NRC Handelsblad citeert Arnon Grunberg de Joods-Oostenrijkse schrijver Jean Améry (1912–1978), die geboren werd als Hans Mayer. Zijn Schuld en boete voorbij wordt gezien als een van de belangrijkste boeken over de uitroeiingskampen van de nazi’s. Overigens werd hij oorspronkelijk niet door de Duitsers opgepakt omdat hij Joods was, maar vanwege het verspreiden van antinazistische propaganda. Hij werd gruwelijk gemarteld door de Gestapo, naar aanleiding waarvan hij schreef dat wie ooit gefolterd is, zich nooit meer thuis voelt in deze wereld. Toen men ontdekte dat hij Joods was, werd Améry naar Auschwitz gestuurd. Naar aanleiding daarvan verwijst Améry naar een uitspraak van Sartre dat het hem dertig jaar had gekost om zich te ontdoen van het traditionele filosofische idealisme. Volgens Améry ging dat in een concentratiekamp een stuk sneller.
Grunberg stelt in zijn lezing de vraag of wij in het kader van de herdenking van de doden en de bevrijding nog iets van een ideaal kunnen formuleren waarin de humanistische waarden van voor de slachtpartijen doorklinken. ‘Misschien kunnen we dat vinden in het besef dat spreken over wanhoop ook een vorm van hoop is.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ach! waarom heeft natuur geen Maagden toegestaan, / Op ’t mannelijke spoor in Pallas koor te gaan?

Clara Feyoena van Raesfelt-van Sytzama in Aan een wijsgeer (1749)

De dichteres Clara van Sytzama (1729-1807), dochter van de heer van Bellingweer, kreeg als adellijke juffrouw weliswaar een leermeester toegewezen, maar toen zij verliefd op hem werd, mochten zij niet trouwen. Haar geliefde Justus overleed kort daarna aan tbc. Clara was toen negentien en bleef haar leven lang gedichten schrijven over deze onmogelijke liefde.
Uit het gedicht Aan een wijsgeer blijkt dat zij haar traditionele plaats wist of dat zij wist dat veel mannen, zelfs wijsgeren, toentertijd verlangden dat intelligente dames desalniettemin hun plaats wisten. Zij verzucht tegenover haar vriend ‘Amyntas’ dat hij haar met zijn door Wolf en Leibniz geïnspireerde gedachten tot filosoferen aanzette, maar dat aan vrouwen blijkbaar slechts de lichamelijke schoonheid gegeven is en niet die van de geest. Misschien wel omdat de godin van de wijsheid, Pallas Athene, geen volmaaktheid in de sterfelijke wereld duldde. Maar dat legt ook een grote verantwoordelijkheid bij de man als hij de liefde van de vrouw waard wil zijn:
Is ’t zo, gelukkig Man? leid dan de zwakke Vrouw
Zorgvuldig, bij uw licht, op ’t spoor van kunde en reeden.
Uw deugd zij onze baak: bekoor ons door uw zeeden;
Verwijfdheid toone zich in houding noch gelaat!
Onteer nooit uwe tong door laffe beuzelpraat;
Laat ons ‘t gezond vernuft in manlijke oogen leezen,
Dan zal het deugdzaam hart uw prijs, ons offer, weezen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het huwelijk zal zich nooit uit iets anders vernieuwen dan waaruit het ware huwelijk altijd ontstaat: dat twee mensen elkaar hun Jij openbaren.

Martin Buber in Ich und Du (1923)

Volgens de Joodse denker Martin Buber (1878–1965) kunnen wij twee houdingen innemen ten opzichte van de wereld en elkaar, die samenhangen met de twee ‘grondwoorden’ die we kunnen spreken: Ik-Jij en Ik-het. Als we in de betrekking Ik-Het staan, delen we ons leven met de medemens in in twee duidelijk afgebakende gebieden: het Het van instellingen (in de zin van instituten of gewoonten) en het Ik van de gevoelens. Het Het-gebied is een ‘buiten’ waar we ons met allerlei doelen ophouden, bijvoorbeeld om er te werken, handel te drijven of te preken. Het Ik-gebied is het ‘binnen’ waar je leeft en weer op krachten komt na een verblijf in de instellingen. Hier geniet je van je haat en je lust of verdraag je je onlust. De afgrenzing tussen Ik en Het is het lastigst in stand te houden in het persoonlijk leven, waartoe ook het instituut van het huwelijk behoort. Dit kun je nooit werkelijk (nieuw) leven inblazen vanuit je gevoelens, want het is iets wat alleen door twee ‘Jijen’ kan worden opgebouwd. ‘Dit is het metafysische en metapsychische feit van de liefde, die door de liefdes-gevoelens slechts wordt begeleid.’ (cursivering TM)

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een school is oorspronkelijk een vrije ruimte.

Jos Kessels, Erik Boers en Pieter Mostert in Vrije ruimte – Filosoferen in organisaties – Klassieke scholing voor de hedendaagse praktijk (2002)

‘Scholing’ komt van het Griekse woord scholè, en dat betekent oorspronkelijk vrije ruimte. Voor hun filosofische wijze van werken met organisaties gebruiken de filosofen Kessels, Boers en Mostert daarom het beeld van een school, als een van oorsprong vrije ruimte, ‘een vrijplaats om na te denken, samen met anderen, over hoe de wereld in elkaar zit, wat ons en anderen te doen staat, wat het “goede leven” inhoudt’.

In onze tijd is vrije ruimte in organisaties of in het dagelijks leven vooral een kwestie van vrije tijd. Dat het ons vaak ontbreekt aan tijd en dat we (mede daarom) veelal sterk doel- of resultaatgericht zijn, is een van de grootste obstakels voor een dialoog waarin we de tijd nemen om onszelf en elkaar te ‘scholen’. Voor een dialoog heb je volgens de auteurs juist het omgekeerde nodig: genoeg ruimte om de tijd te nemen en geen storende elementen als prangende of urgente doelen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Om alle inzichten (waaronder psychologische inzichten) te integreren in een coherente, werkbare kijk op de wereld – een persoonlijke filosofie – hebt u filosofie nodig.

Lou Marinoff in Geen pillen maar Plato (1999, 200)

Omdat er geen pil is die iemand helpt zichzelf te vinden, zijn doelen te bereiken of het goede te doen, schrijft Marinoff filosofie voor als oplossing voor alledaagse problemen. Bij wat hij ‘filosofische counseling’ noemt, hanteert hij de door hemzelf ontwikkelde PEACE-methode:

1. het identificeren van het Probleem;
2. nagaan welke Emoties het probleem oproept;
3. aan de hand van een Analyse bepalen welke mogelijkheden er zijn om het probleem op te lossen;
4. een stap terugzetten en de situatie overdenken (Contemplatie);
5. het bereiken van Evenwicht.
In stadium 5 begrijp je de essentie van je probleem en ben je klaar om de juiste daden te stellen. Marinoff noemt de temperamentvolle schrijver Mark Twain als een voorbeeld van iemand die deze methode min of meer vanzelf toepaste. Als hij ergens erg kwaad om was, schreef hij een sarcastische brief – om het probleem vast te stellen, zijn emoties te uiten en zijn mogelijkheden te analyseren. Vervolgens liet hij die drie dagen op de schoorsteenmantel liggen (contemplatie), waarna hij zijn evenwicht had hervonden en in alle redelijkheid kon bepalen of het wijs was om de brief ook daadwerkelijk te versturen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niets is zo volledig in onze macht als ons denken.

René Descartes in Over de methode (1637, 1987)

Als je je huis wilt herbouwen, is het niet voldoende om het af te breken, materiaal te bestellen en een architect en een aannemer in te huren, je moet ook zorgen voor tijdelijke, vervangende woonruimte. Dit is volgens René Descartes (1596–1650) vergelijkbaar met de situatie waarin hij zich bevindt nu hij is begonnen methodisch te twijfelen aan alles wat hij dacht te weten, om zo een fundament van zekere kennis op te bouwen. Als de rede hem zou verplichten zijn oordeel tot die tijd op te schorten, zou hij geen beslissingen meer mogen nemen en niet meer kunnen handelen. Daarom ‘bedenkt’ hij een voorlopige moraal, die bestaat uit slechts enkele leefregels. Om te beginnen besluit hij zich te houden aan de wetten en gewoonten van zijn land en de godsdienst waarmee hij is opgegroeid. Zijn tweede stelregel is om ‘zo standvastig mogelijk en zonder aarzelen eenmaal begonnen handelingen te voltooien’. Het citaat heeft betrekking op de derde leefregel: ‘altijd te trachten mijzelf en niet het noodlot te bedwingen; mijn wensen en verlangens te veranderen en niet de loop der dingen.’ Je moet bijvoorbeeld niet gezond willen zijn als je nu eenmaal ziek bent, en je niet laten kwellen door spijt dat je niet de koning van China of Mexico bent.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Je kunt het spel Mindball niet winnen als je echt je best doet het te winnen.

Edward Slingerland in Proberen niet te proberen – Waarom alles beter gaat als je het niet te graag wilt (2014)

Bij het spel Mindball krijgen twee spelers aan weerszijden van een tafel elektroden op hun hoofd die algemene patronen van elektrische activiteit meten. Tussen hen in ligt een metalen bal die ze mentaal naar de andere kant van de tafel moeten duwen. De bal beweegt echter alleen als hun brein de combinatie van alfa- en thètagolven vertoont die samenhangen met ontspanning. Je kunt het spel dus alleen winnen als je probeert niet te proberen het te winnen. Deze paradox kenmerkt volgens de Amerikaanse sinoloog Edward Slingerland de discussies in de oude Chinese filosofie rond begrippen als woe wei. Woe wei is een toestand waarin je ‘moeiteloos leeft’. Het paradoxale is hoe je moeite kunt doen om die toestand van moeiteloosheid te bereiken. De oude Chinezen waren daar zelf ook niet uit. In de verschillende stromingen, zoals het confucianisme, het taoïsme en het zenboeddhisme verschilt de nadruk die ligt op gevoel en verstand, en of je woe wei kunt bereiken door spontane verlichting of noeste arbeid. Slingerland geeft al met al een historisch en oosters-filosofisch fundament voor de ook in het Westen opgekomen aandacht voor aandacht, bewustzijn, flow en mindfulness.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Solutionisme is de neiging om problemen te identificeren op basis van de beschikbaarheid van snelle technologische oplossingen.

Evgeny Morozov in een interview in Engineering and Technology Magazine (16 september 2013)

Universiteiten in Engeland en Duitsland ontwikkelden de zogenaamde BinCam, waarbij een eenvoudige mobiele telefoon is gekoppeld aan je vuilnisbak. Alle gegevens over jouw afval worden op een socialenetwerksite openbaar gemaakt, zodat iedereen kan meepraten over wat jij allemaal weggooit. Voor de van oorsprong Wit-Russische techniekonderzoeker en journalist Evgeny Morozov (geb. 1984) is dit een voorbeeld van solutionisme. Omdat het technisch kan, verengen we een groot politiek, sociaal en moreel probleem als onze omgang met afval tot een informatieprobleempje (over individueel gedrag) dat technisch eenvoudig oplosbaar is. Waar Mozorov voor waarschuwt, is dat we met behulp van technologie de oorspronkelijke reden om verantwoord met afval om te gaan – bijvoorbeeld een gezonde toekomst voor onze kinderen en de planeet – veranderen – bijvoorbeeld in schaamte voor potentiële reaguurders. Daarmee veranderen we de aard van ons (moreel) handelen zelf. En het besluit om dat te doen, zou niet moeten worden genomen op grond van de toevallige beschikbaarheid van slimme technologie of ‘big data’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarover men niet spreken kan, verspreekt men zich.

Harm van der Gaag in Wie het niet weet mag het zeggen – In de spreekkamer van de filosofische praktijk (2013)

Met deze speelse variant op het slotakkoord van Wittgensteins Tractatus (‘Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen’) geeft filosofisch practicus Harm van der Gaag een moderne wending aan Freuds Fehlleistung. Freud had gemerkt dat een van de toegangen tot het onbewuste van de mens de analyse is van diens versprekingen of andere vergissingen. Van der Gaag zegt dat hij bij zijn ‘bezoekers’ regelmatig merkt dat ‘het schaamtevolle, het verborgene, het verlangen dat er niet mag zijn’, tevoorschijn komt in de vorm van versprekingen, maar ook in lichaamshouding of onwillekeurige handelingen.
Hij geeft het voorbeeld van een vrouw van begin dertig – die hij mooi vindt en die op hem gesteld is –, met een korte rok en hoge hakken, die voortdurend onrustig haar ene lange been over het andere slaat. Tijdens het gesprek verwijst ze een paar keer naar ‘het verleden’. Ten slotte concludeert zij ‘onbewust’: ‘Het gaat toch om het verleiden.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Enige tijd geleden drong het tot mij door dat de wijste mensen die ik ken, allemaal één ding gemeen hebben: ze zijn gulzig op zoek naar wijsheid.

Jeff Myers in Finding the wise people (2001, lifeway.com)

Leiderschapscoach Jeff Myers geeft zelf toe dat het voor de hand lijkt te liggen, maar voegt daaraan toe dat het dat niet is. Je moet namelijk nederig te zijn om bij anderen te rade te gaan, en dus voortdurend vechten tegen je eigen trots en zelfgenoegzaamheid.

Myers heeft nog een tip hoe je kunt uitvinden welke ‘Salomo’s’ er in je omgeving zijn. Je moet de volgende vragen stellen:
  • Wie weet wat jij moet weten?
  • Wie doet wat jij graag wilt doen?
  • Wie kent jou beter dan jijzelf?
  • Wie geeft je eerlijke, constructieve feedback?
  • Wie kan je bemoedigen en begeleiden?
Als je antwoord hebt gevonden op deze vragen, moet je uitvinden hoe je van deze mensen kunt leren. Hun boeken lezen, kijken wat ze doen, e-mailen, bellen, met ze gaan lunchen, en vooral: vragen stellen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Men kan zeggen dat instincten worden doorgegeven door genen en waarden door tradities. Maar omdat de zin uniek is, moet hij persoonlijk worden ontdekt.

Viktor Frankl in De vergeefse roep om een zinvol bestaan (1978, 1981)

Volgens de Oostenrijkse neuroloog en psychiater Viktor Emil Frankl (1905–1997) moest zowel de traditionele psychoanalyse als de (dan) moderne gedragswetenschap worden vermenselijkt. Voor de traditionele en de huidige psychologie betekent psychische gezondheid zoiets als ‘(weer) kunnen functioneren in het dagelijks leven’, maar voor Frankl is geestelijke gezondheid ‘niet meer dan een middel tot een doel’. In zijn logotherapie gaat het niet om ‘zin door therapie’, maar om ‘therapie door zin’. Psychisch lijden in de vorm van depressie, angst of verslaving ontstaan als die zin ontbreekt. Om iemand te helpen de betekenis van zijn bestaan – oftewel de reden om gezond te zijn – te vinden, gebruikt Frankl onder meer de socratische dialoog. Daarbij vraagt de logotherapeut net zo lang door tot zijn ‘patiënt’ stuit op de principes waarnaar hij of zij wil leven en het doel dat hij of zij daarmee wil bereiken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's