Gedachten

Zij echter die het ware gebruik van het geld hebben leren kennen en de mate van hun welstand afmeten naar hun behoeften, kunnen met weinig in tevredenheid leven.

Benedictus de Spinoza in Ethica (1678)

In zijn jonge jaren moest Spinoza de kwakkelende handelsonderneming van zijn overleden vader overnemen, maar uiteindelijk weigerde hij die erfenis. Intussen had hij bij de schuldeisers genoeg gezien van de Hollandse handelsgeest om te constateren dat het geldbeginsel in de maatschappij een verwoestende rol vervult. De meeste mensen kunnen zich volgens Spinoza ‘moeilijk enige vorm van genoegen indenken die niet gepaard gaat met de voorstelling van het geld als oorzaak daarvan’. Het geldprincipe verlaagt in zijn ogen de denkende mens, die zijn verstand niet langer gebruikt om edelmoedig te zijn, maar ‘allerlei kunstgrepen’ toepast ‘om winst te behalen en zich daarop nog te beroemen ook’. Wie inziet wat geld bij anderen en bij zichzelf teweegbrengt, zo meent Spinoza, bepaalt zijn werkelijke behoeften en zal dan in de meeste gevallen inzien dat hij een rijk mens is.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Probeer je plicht te doen en je weet meteen wat je in je mars hebt.

Johann Wolfgang von Goethe in Wilhelm Meisters leerjaren (1821)

In het hoofdstuk ‘Beschouwingen in de zin van de wandelaar’ gaat Goethe in op de klassieke opdracht (van het Orakel van Delphi): ‘Ken uzelve.’ Maar hoe gaat dat, vraagt Goethe zich af, jezelf leren kennen? Als je het voorbeeld van Socrates zou volgen, zou je vooral veel nadenken en gesprekken voeren, en vele filosofen hebben hem daarin gevolgd. Goethe meent echter dat je jezelf nooit door ‘beschouwelijkheid’ kunt leren kennen, maar wel door te handelen.

Als je het zo strikt zou proberen te doen, kom je echter in de problemen. Ja, je moet handelen om te zien ‘wat je in je mars hebt’ en wat je leuk en belangrijk vindt, maar als je nooit je handelen overdenkt, kom je daar nooit achter. En ja, je moet jezelf ‘beschouwen’, maar ook af en toe handelen, anders kun je alleen nog maar reflecteren op je reflecteren (en dan ben je academisch filosoof …). In het werkelijke leven is het dus een kwestie van je moment voor beide kiezen.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Het is verbazingwekkend hoe veel de patiënt weet en hoe betrekkelijk weinig onbewust is, als je de patiënt niet dit gemakkelijke excuus geeft om de verantwoordelijkheid te weigeren.

Otto Rank in Will therapy (1929-1931)

De toen nog gymnasiast Otto Rank (1884-1939) was de eerste betaalde kracht van de psychoanalytische beweging en was twintig jaar lang Sigmund Freuds rechterhand. Hij studeerde filosofie, maar werd psychoanalyticus en was een van de zogenaamde ‘ringdragers’, die de psychoanalyse moesten beschermen tegen de boze buitenwereld. Uiteindelijk kon hij zich echter niet vinden in het psychische determinisme van Freud, die meende dat de mens het betrekkelijk willoze resultaat van onbewuste krachten was.

Volgens Rank en andere critici kon je echter niet zonder een homunculus (klein mensje) dat in ons de lakens uitdeelt. Die instantie noemde hij ‘de wil’: ‘een positieve, richtinggevende organisatie die creatief gebruikmaakt van de instinctieve driften en die remt en beheerst.’

Dit had grote consequenties voor zijn psychotherapeutische praktijk. Hij was er namelijk van overtuigd dat het blootleggen van invloeden op de patiënt uit het verleden en het onbewuste, maakte dat die het nemen van verantwoordelijkheid kon vermijden. Daarmee werd zijn handelingsvermogen juist kleiner, in plaats van groter.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het past een wijs man de dingen te gebruiken en er zoveel mogelijk van te genieten.

Benedictus de Spinoza in Ethica (1678)

In zijn boek over de ‘wellevenskunst’ zet Spinoza zich af tegen het ‘gruwelijk en somber bijgeloof’ van de puriteinen, die uit een doorgeschoten zondebesef zichzelf verbieden van het leven te genieten. Zo ‘grimmig’ kan God ‘of welk ander wezen ook’ toch niet zijn dat die zich in onze machteloosheid en ons ongemak verheugt en ons verdriet en onze angst als een deugd beschouwt? ‘Integendeel, hoe diepere blijheid wij voelen, tot hoe grotere volmaaktheid gaan wij over, dat wil zeggen hoe meer zullen wij deel krijgen aan de goddelijke aard.’ Een wijs man zal daarom zoveel mogelijk genieten van de dingen die tot zijn beschikking staan, al is het niet tot oververzadiging toe, want dan is het immers geen genieten meer. Dus wees matig met ‘aangename spijs en drank’, maar geef je over aan zaken die jou en een ander niet schaden, zoals ‘geuren en lieflijkheid van groenend kruid, fraaie kledij, muziek, kampspelen, toneelverstellingen’ en dergelijke.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Mensen die voluit worstelen met fundamentele overtuigingen en waarden zijn psychisch gezonder dan degenen die dat niet doen.

Carmen K. Oemig Dworsky, Kenneth I. Pargament, Serena Wong, Julie J. Exline (2016). Suppressing spiritual struggles: The role of experiential avoidance in mental health. Journal of Contextual Behavioral Science

Hoogleraar psychologische wetenschappen aan Case Western Reserve, Julie Exline, en haar collega’s melden dat religieuze en spirituele worstelingen, zoals conflicten met God en vragen over de zin van het leven, voor veel mensen taboe zijn. Zij zijn geneigd die vragen uit de weg te gaan. Maar als zij dat doen, leven ze vaak met meer angst of zijn ze depressiever dan mensen die zich voluit overgeven aan deze worstelingen.

In het algemeen lijken mensen emotioneel gezonder als ze in staat zijn om verwarrende en verontrustende gedachten toe te laten. Daarbij helpt het vooral wanneer het lukt om spirituele twijfels objectief te bekijken. Of je er nu wel of niet meteen uitkomt, is een volgende vraag, maar je kunt ze dan wel verdragen. Ook is het vermijden van de grote levenskwesties op zichzelf niet het probleem. Het wordt dat wel als je je daardoor gaat gedragen op een manier die indruist tegen je persoonlijke doelstellingen en de wereld op een rigide manier tegemoet gaat treden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie alle dagen in de rondte rent wordt een vreemde in zijn eigen huis; wie altijd verstrooiing zoekt wordt een vreemde in zijn eigen hart.

Adolph Knigge in Über den Umgang mit Menschen (1788)

Door het boek over de ‘omgang met mensen’ werd Knigges naam synoniem voor ‘handleiding voor de etiquette’, maar zo’n boek is het eigenlijk helemaal niet. Het gaat eerder over levenskunst, en Knigge gaat daarbij uit van een duidelijke moraal. Hij vindt bijvoorbeeld dat het onze belangrijkste plicht is om bezig te zijn met het verbeteren van onszelf, het ‘cultiveren van het eigen ik’. Het is daarom ‘onvergeeflijk’ als je altijd in het gezelschap van anderen bent. Dan is het alsof je voor jezelf vlucht.

Bovendien loop je het gevaar in het gezelschap van ‘leeglopers’ terecht te komen. Als dat bovendien mensen zijn die zich aan je proberen te binden door je voortdurend te vleien, ‘verlies je de smaak voor de stem van de waarheid’. En als je dan de stem van je geweten hoort, ren je misschien wel hard weg, ‘het vertier in, waar die weldadige stem overschreeuwd wordt’.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

In het leven krijg je eerst je toets en dan je les.

Estelle Cruijff in gesprek met Veronica Magazine (2018)

Er zijn mensen die zeggen dat Johan Cruijff (1947-2016) de grootste Nederlandse filosoof van de twintigste eeuw was. In 2004 gaf Pieter Winsemius een overzicht van Cruijffs ideeën over leiderschap onder de titel Je gaat het pas zien als je het doorhebt. Misschien dat er in de familie Cruijff een filosofie-gen wordt overgedragen, want de dochter van de broer van de grote voetballer, Estelle (1978), beschikt ook over de nodige levenswijsheid. Estelle geniet de status van ‘socialite’, die onder meer bekend werd door haar relaties met voetballer Ruud Gullit en kickbokser Badr Hari.

In een interview met Veronica Magazine geeft Estelle Cruijff aan wijzer te zijn geworden door ‘alle ellende’ die ze heeft meegemaakt. Volgens haar is niets vanzelfsprekend. ‘Als je jong bent, weet je nog niet zo veel. Ik zeg altijd: op school krijg je eerst les en dan je toets. In het leven krijg je eerst je toets en dan je les. Als je iets nog nooit hebt meegemaakt, weet je niet hoe het voelt.’

In een eerder vraaggesprek met LINDA reflecteerde Cruijff op haar leven na de scheiding van Gullit, toen ze voortdurend achtervolgd werd door de pers en verscheurd werd door de volgende paradox: ‘Ik kon natuurlijk gewoon overal naar toe, maar ik was toch nergens vrij.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hoe meer men streeft naar genot, des te minder men het bereikt.

Viktor E. Frankl in De vergeefse roep om een zinvol bestaan (1978, Ned. vert. 1981)

Voor de geestelijk vader van de logotherapie, Viktor Frankl, draait alles om het vinden van zin, niet door middel van therapie, maar als heilzaam voor psychische problemen: ‘niet zin door therapie, maar therapie door zin.’

Een van de ziekmakende patronen in het zielenleven van de mens is volgens Frankl het nastreven van (seksueel) genot. Zo zijn sommige mannen zozeer gericht op potentie en orgasme, dat hun aandacht vooral daarnaar toegaat. Dan kunnen zij het slachtoffer worden van ‘hyperreflectie’ en het tegendeel bereiken, namelijk impotent worden. Veel mensen kennen het probleem van hyperreflectie als ze bijvoorbeeld uit alle macht proberen in slaap te komen: dan lukt dat vaak juist niet.

In de logotherapie is voor dit soort problemen de techniek van de dereflectie ontwikkeld. De aandacht moet anders worden gericht, bijvoorbeeld op een ‘wederzijds spel van tederheid’ (bij impotentie) of prettige herinneringen (bij slapeloosheid), zodat de vicieuze cirkel doorbroken wordt.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

De deugden horen van nature bij het aangename leven en het aangename leven is met de deugden onlosmakelijk verbonden.

Epicurus in ‘Brief aan Menoikeus’ in Over de natuur en het geluk (2011)

Weliswaar wordt de Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) beschouwd als de grondlegger van de leer dat het genot het hoogste goed is (hedonisme), maar bij hem was dat genot vooral de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Bovendien vindt hij ook niet dat we moeten kiezen voor óf een aangenaam óf een deugdzaam leven.

We komen niet tot een gelukkig leven door ‘drinkgelagen en onafgebroken feesten’, maar door ‘nuchter denken’. Op die manier kunnen we niet alleen nadenken over wat we hebben gedaan of nog gaan doen, maar ook de ‘ongegronde meningen’ uitbannen die onze geest onrustig maken. De basis hiervoor is ons praktisch verstand en daar vloeien de andere deugden van nature uit voort. Je kunt niet aangenaam leven zonder verstandig, goed en rechtvaardig te zijn, maar je kunt dat ook alleen maar zijn als je aangenaam leeft.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Kennis kan ik willen, maar wijsheid niet.

Leslie Farber in The ways of the will (1966)

Volgens de Amerikaanse psychiater Leslie Hillel Farber (1912-1981) is het zo moeilijk gebleken om te definiëren wat ‘de wil’ is, omdat er twee verschillende ‘rijken’ van de wil zijn, die bijna niet op één noemer te krijgen zijn. Het eerste rijk betreft zaken die niet bewust worden ervaren, maar pas na de gebeurtenis kunnen worden afgeleid. Je zou dit het onbewuste kunnen noemen. Zelf constateert Farber dat de drie à vier beslissende keuzes in zijn leven pas achteraf zo belangrijk leken.

Het tweede rijk betreft wilsbesluiten waarvan je je bewust bent. Die keuzes zijn gericht op een bepaald doel en worden gestuurd door het nut: ‘Ik doe dit om dat te krijgen.’ In dit tweede rijk heb je iets aan wilskracht, inspanning en vastberadenheid. Het eerste rijk moet juist omzichtig worden benaderd. Het gaat mis wanneer je wat tot het eerste rijk behoort, met de aanpak van het tweede te lijf gaat. Je kunt naar bed willen gaan, maar als je wilt slapen lukt dat vaak juist niet. Zo geldt ook dat je wel meegaand kunt willen zijn, maar niet nederig, wel lust kunt willen wekken, maar geen liefde, en dat je kunt willen lezen, maar moet afwachten of je daardoor ook meer begrijpt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zin maakt vele dingen draaglijk, misschien wel alles.

C.G. Jung in Erinnerungen, Träume, Gedanken (1962)

Anders dan veel tijdgenoten, waaronder Freud, wil de Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung (1875-1961) niet dat de overgeleverde Bijbelse en christelijke mythen worden ontmythologiseerd, waardoor ze niet langer van waarde zijn voor onze ervaring en onze taal. Van hem moeten we een mythe zien als iets wat de mens wordt ‘aangeboden’ om zich bewust te worden van de zinvolheid van zijn leven.

Voor Jung verhindert het gevoel van zinloosheid ons het leven ten volle te leven – en daarom is het wat hem betreft een ziekte. Als het ons aan zin ontbreekt, kunnen we veel minder verdragen van wat het leven voor ons in petto heeft. Om die zin te ervaren hebben we dus mythen nodig. Niet omdat God een mythe is, maar omdat de mythe de openbaring is van een goddelijk leven in de mens.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De patiënt van vandaag heeft meer om te gaan met vrijheid dan met onderdrukte driften.

Irvin D. Yalom in Existential psychotherapy (1980)

Volgens existentieel psychotherapeut Yalom voldoet de oude psychoanalyse niet meer, want die behandelde de problemen van mensen in de preutse, verstikkende maatschappij van de negentiende eeuw. Wij hebben vooral problemen met de ongekende vrijheid door een open samenleving en de welvaart. Veel van zijn patiënten komen in moeilijkheden door ‘verantwoordelijkheidsvermijding’. Zij ontkennen bijvoorbeeld hun aandeel in het probleem door te klagen over de verschrikkelijke opvoeding door hun moeder. Dan helpt hij hen om zich te richten op dat wat zij zelf kunnen doen om te proberen een situatie te veranderen en hoe zij zich er beter tegen kunnen weren. Dat neemt overigens niet weg dat Yalom ook confronterende technieken gebruikt, bijvoorbeeld als iemand de schuld voor zijn problemen bij anderen blijft leggen: ‘dus eigenlijk zeg je: ik verander pas, mama, als je me anders gaat behandelen toen ik tien jaar was.’ Hopelijk ziet zo iemand dan in dat je daarmee niet verder komt.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

De natuur zelf geneest mij van deze filosofische melancholie.

David Hume in Traktaat over de menselijke natuur (1739-1740)

Wanneer de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) probeerde met een kosmische blik naar mens en universum te kijken, werd hij geplaagd door ‘filosofische melancholie’: hij begon aan alles te twijfelen en wist niet meer wat de zin van het leven of van denken was. Hij ontdekte echter dat de natuur iets kon waartoe het menselijk verstand niet in staat was: de natuur verdreef de wolken van twijfel en genas hem van deze aandoening door hem af te leiden en hem levendige indrukken te geven via zijn zintuigen. ‘Ik dineer, speel backgammon, converseer en ben vrolijk met mijn vrienden. En wanneer ik na drie of vier uur vermaak zou terugkeren naar die speculaties, dan zouden ze zo koud, geforceerd en belachelijk lijken dat ik het niet over mijn hart kan verkrijgen om er nog mee door te gaan.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het zal je nooit goed gaan, als het je kwelt dat het goed gaat met een ander.

Seneca in De ira (Over de toorn)

Volgens Seneca is het goed om te bedenken dat woede vaak een onbeduidende of onschuldige aanleiding heeft. Daarin verschillen mensen niet van domme dieren, zoals stieren die opgewonden raken van de kleur rood. Daarom voelen veel mensen zich zelfs gekwetst als ze iets krijgen van hun beste vrienden, louter en alleen omdat ze minder krijgen dan verwacht of dan anderen van hun ontvangen. Toch is er een eenvoudige remedie tegen deze wrok. Als blijkt dat onze rivalen meer hebben gekregen dan wij, laten we dan genieten van wat we hebben, zonder ons met anderen te vergelijken. Zoals blijkt uit het citaat: anders zal het je nooit goed gaan. En hebben we minder gekregen dan we hadden verwacht, dan hadden we misschien het recht niet om op zoveel te hopen. Vooral die irreële verwachtingen richten veel kwaad aan. Volgens Seneca werd keizer Julius (Caesar) niet zozeer neergestoken door zijn vijanden, maar door vrienden wier onverzadigbare verlangens hij niet had bevredigd.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Zoals de vis zich alleen in het water, de vogel zich alleen in de lucht en de mol zich alleen onder de aarde thuis voelt, zo voelt ieder mens zich slechts thuis in de hem passende atmosfeer.

Arthur Schopenhauer in De kunst om gelukkig te zijn (Ned. vert. 2011)

Volgens Schopenhauer benijden we vaak ten onrechte anderen om hun positie en omstandigheden, want vaak passen die alleen bij hun karakter en niet bij het onze. ‘Zo is bijvoorbeeld de hoflucht niet voor iedereen geschikt om in te ademen.’ Maar voordat we weten in welke sfeer we het meest gedijen, zullen we door gebrek aan zelfinzicht ‘allerlei tot mislukken gedoemde pogingen ondernemen’ en ons karakter geweld aandoen. En wat we dan, tegen onze natuur in, bereiken, zal ons geen genoegen schenken. Zelfs iets als een goede daad zal in je eigen ogen alle verdienstelijkheid verliezen als je die alleen maar hebt gedaan omdat je dacht dat het zo hoorde en niet vanuit je eigen, welbegrepen wil.
We moeten dus ‘eerst uit ervaring leren wat we willen en wat we kunnen’, en zo een karakter verwerven. Tot die tijd zullen we steeds weer tegen muren oplopen en met geweld worden teruggeworpen op ons eigen levenspad.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

De ware drama’s spelen zich vandaag de dag niet af op het witte doek, maar in machines en installaties.

Bruno Latour in De Berlijnse sleutel en andere lessen van een liefhebber van wetenschap en techniek (1997)

In het hoofdstuk ‘De dramatische dilemma’s van een veiligheidsgordel’ stelt de Franse denker Bruno Latour (1947) dat ethici zich niet zo’n zorgen hoeven te maken over de teloorgang van morele waarden in onze industriële samenleving vol met technologie. Hij legt uit waarom: toen Latour op een moment ‘onbezorgd’ in zijn auto stapte, weigerde deze te vertrekken. De auto protesteerde met geknipper en gepiep. Waarom? Latour was vergeten zijn autogordel om te doen. ‘Toen ik mij gevoegd had naar zijn eisen, kreeg ik toestemming te doen wat ik wenste: over de snelweg naar mijn werk rijden.’
Nu kun je als ethicus klagen dat noch de mens, noch de machine zich weet te gedragen, maar Latour stelt voor dit te zien als een andere ‘verdeling’ van de ‘ethische massa’. Omdat wij autofabrikanten toestaan om motoren te installeren die 200 km per uur aankunnen, maar wij dat te hard vinden en dus de snelheid begrenzen tot 130 km of minder, is besloten mensen te verbieden met hun kop tegen de voorruit te knallen. Daarbij bleek je niet op het lichaam van die mens te kunnen vertrouwen. ‘Als een in vezels ingeschreven morele wet is de gordel een ongelooflijk succes.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het eerste wat de ervaring te doen staat is ons te bevrijden van de hersenspinsels en onjuiste begrippen die zich in onze jeugd hebben vastgezet.

Arthur Schopenhauer in Bespiegelingen over levenswijsheid (1851, Ned. vert. 1991)

Het is een hele opgave voor ieder mens om uiteindelijk ‘gerijpt’ te worden en de wereld onbevangen, in alle eenvoud te zien en te nemen zoals zij is. Want volgens Schopenhauer hebben jongelui slechts een drogbeeld van de werkelijkheid, ‘samengesteld uit hersenspinsels van eigen makelij, overgeleverde vooroordelen en eigenaardige fantasieën’.
Nu zou het natuurlijk het mooist zijn als je de jeugd hiervoor zou kunnen behoeden. Maar een opvoeding die dat tot doel zou hebben, is volgens Schopenhauer zeer problematisch. Je zou dan de leefwereld van kinderen zeer klein moeten houden en die pas verbreden als ze die helder zouden begrijpen. Een van zijn aanbevelingen voor een dergelijke opvoeding zouden we eventueel wel in de praktijk kunnen brengen. Je moet kinderen dan geen romans laten lezen, maar alleen degelijke biografieën van grote geesten.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Als er sub specie aeternitatis geen reden is om te geloven dat iets ertoe doet, dan doet dat er ook niet toe.

Thomas Nagel in ‘The Absurd’ (1971, in Journal of Philosophy, pp. 716–727)

In dit citaat van de Amerikaanse filosoof Thomas Nagel maakt hij gebruik van een uitdrukking in het Latijn, die afkomstig is uit het werk van Spinoza. Zij betekent zoveel als: ‘in het licht van de eeuwigheid.’ Het verwijst naar een denkhouding waarin je afziet van alles wat tijdelijk en toevallig is, om uiteindelijk te komen tot dat wat universeel en eeuwig waar is.
In het citaat gaat Thomas Nagel in tegen de filosofen van het absurde, zoals Camus, die meenden dat er uiteindelijk geen waarden zijn die voor eens en voor altijd geldig zijn. Voor de existentialistische helden in de romans en toneelstukken van Camus en Sartre rest er dan slechts ongericht heldendom of wanhoop. Maar volgens Nagel is dat niet de enige mogelijke houding: we kunnen ons absurde leven ook met ironie bezien.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Een gebeurtenis heeft, per definitie, iets wonderbaarlijks.

Slavoj Žižek in Event – Filosofie van de gebeurtenis (2014)

De cultuurfilosofische ‘rockster’ Slavoj Žižek (1949) buigt zich in dit boek over de gebeurtenis an sich, en al meteen blijkt die een ‘vicieuze structuur’ te hebben. Het gebeurteniseffect bepaalt namelijk met terugwerkende kracht zijn oorzaken of redenen. Een van de voorbeelden van een gebeurtenis is verliefd worden. Verliefd word je niet om dat je daar specifieke redenen voor hebt, zoals zijn of haar lippen, of zijn of haar glimlach, maar omdat je van hem of haar houdt, vind je die lippen of die glimlach aantrekkelijk.
Anders is volgens Žižek ook niet goed te begrijpen waarom we ons in al onze kwetsbaarheid blootgeven aan onze geliefde: ‘wanneer we samen naakt zijn, kan een cynisch lachje of opmerking van onze partner charme doen omslaan in spot.’ En hij gaat verder: ‘Liefde impliceert absoluut vertrouwen: door van een ander te houden geef ik hem of haar de macht om mij kapot te maken, in de hoop en het vertrouwen dat hij of zij die macht niet zal gebruiken.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat is een goed recept voor concentratie?

Joke J. Hermsen in Stil de tijd. Pleidooi voor een langzame toekomst (2009)

Joke Hermsen ontdekt dat ze in een vakantieachtige omgeving in Italië productiever is dan in haar werkkamer thuis. Daar hoort ook bij dat ze voor de vorm achter een bureau gaat zitten, maar vaak urenlang ligt te mijmeren en half te slapen op de bank. Maar na een paar uur weet ze plotseling hoe ze verder moet en heeft het lanterfanten haar juist verder gebracht. Ze komt uiteindelijk tot een ‘bereidingswijze’ voor concentratie met acht ‘ingrediënten’:
1. Vertrekt naar een plek die je niet of nauwelijks kent.
2. Zorg ervoor dat er geen internet, televisie of radio is.
3. Ga niet de hele dag op stap.
4. Laat je niet uit je dagritme halen door bezoek.
5. Zorg voor een kamer met uitzicht.
6. Richt je aandacht op slechts één project.
7. Geef toe aan de verveling.
8. Verstop de klok en maak de tijd cyclisch.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Regeringen moeten niet alleen maar bezig zijn met oorlogsmonumenten of iconische openbare gebouwen: ze moeten meer geïnteresseerd zijn in straatmeubilair, bankjes in parken en moderne equivalenten van soepterrines.

Alain de Botton & John Armstrong in Kunst als therapie (2013)

De Britse filosofen Alain de Botton (1969) en John Armstrong (1966) zetten zich af tegen de gedachte dat kunst slechts waarde in zichzelf heeft. Een van de politiek-maatschappelijke vragen die we volgens hen met behulp van kunst kunnen proberen te beantwoorden is: ‘Wie moeten we proberen te worden?’ Zij verwijzen in dat verband onder andere naar de kunstcriticus Nicolaus Pevsner, die in 1955 een lezing hield onder de titel ‘The Englishness of English art’. De Engelse nationale identiteit bleek hij echter niet te vinden in monumenten of regeringsgebouwen, maar in ‘soepterrines, stoelen, boekenplanken en deurklinken’. Politieke leiders zouden hiervan kunnen leren dat ze een gevoel van identiteit niet zozeer zouden moeten zoeken in het tegen beter weten in vasthouden aan zogenaamde tradities of straatnamen, maar creëren door een publieke ruimte te ontwikkelen of te behouden waar mensen trots op kunnen zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hoe worden wij niet door onze kinderen, door dieren opgevoed!

Martin Buber in Ich und Du (1923)

Volgens de Joodse denker Martin Buber kun je op twee manieren tegenover de wereld staan: als een ik tegenover een ‘het’ of als een ik tegenover een ‘jij’. Met een het hebben we geen werkelijke ‘betrekking’, we ervaren het alleen. Maar met een jij staan we in een verhouding die gekenmerkt wordt door fundamentele wederkerigheid. Dat wil zeggen dat wij niet alleen de ander beïnvloeden, maar zelf ook veranderen door onze betrekking met hem of haar. De leerling vormt de leraar, de bouwsels bouwen de bouwvakker op. En zo worden wij ook door onze kinderen, of zelfs door dieren, opgevoed, als wij hen behandelen als een ander zoals wij, en niet als een ding tussen de dingen. ‘Ondoorgrondelijk inbegrepen leven wij in de stromende alom-wederkerigheid.’

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

In het algemeen is de behoefte aan eenzaamheid er een teken van dat er nog geest is in een mens en de maatstaf wat voor geest hij is.

Søren Kierkegaard in Sygdommen til døden (1849), vertaald door F. van Raalten in Eenzaamheid & communicatie (1982)

Volgens de Deense denker Søren Kierkegaard (1813-1855) kan een mens zijn individualiteit alleen ontwikkelen als ‘enkeling’. Daarmee geldt hij als de grondlegger van de existentiefilosofie. Als enkeling vormt hij een tegenstelling met ‘het algemeen sociale’ en ‘een tegenstelling maakt altijd eenzaam’. Kierkegaard was het liefst alleen, maar was ook diep doordrongen van zijn opdracht om te ‘getuigen van de waarheid’ (van het christendom) en daarom moest hij toch weer steeds onder de mensen komen.
Het citaat is afkomstig uit een van zijn laatste boeken, dat in 2008 in vertaling uitkwam als De ziekte tot de dood, met als ondertitel ‘een christelijk psychologische uiteenzetting tot opbouwing en opwekking’. Het vervolgt met een bespotting van onze ‘continue society-tijd’ die de eenzaamheid zo verafschuwt ‘dat men (wat een voortreffelijke spitsvondigheid) niet weet hoe die anders te gebruiken dan als straf voor misdadigers’. Maar misschien past dat ook wel in een tijd waarin het een misdaad is om ‘geest te bezitten’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De meeste genoegens strelen en omhelzen ons om ons te wurgen.

Michel de Montaigne in Essays. Een proeve van zeven (1993)

Volgens de Franse denker en ‘uitvinder van het essay’ Michel de Montaigne (1533-1592) moeten wij een middenweg zien te bewandelen tussen onze ‘afschuw van het lijden en onze liefde voor het genot’. Wie zich de deugden van de zelfbeheersing en het vinden van de juiste maat wil eigen maken, moet echter om te beginnen leren inzien wat gevoelens en begeerten met je doen. Hoewel alle aardse genoegens natuurlijk buitengewoon prettig zijn, verleiden ze je ook om het pad te verlaten dat leidt naar een bewust en waardevol leven. Je kunt er ook vergif op innemen dat jou vaak ‘een genoegen wordt gedaan’ omdat anderen invloed op je willen hebben. Daarom is het zaak onderscheid te maken tussen de ‘natuurlijke genoegens’ en de genoegens die uiteindelijk je dood versnellen. Het kan namelijk maar zo zijn dat je dan nog niet hebt geleerd te sterven, wat volgens Montaigne het doel van alle filosoferen is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mensheid weet nooit precies waar zij naar op zoek is.

Alfred North Whitehead in Process and Reality (1927-1928)

Onder meer met deze uitspraak verdedigt de Britse wiskundige en filosoof Alfred North Whitehead (1861-1947) zijn project in het duizelingwekkende Process and Reality. Hierin beoefent hij namelijk de zogenaamde ‘speculatieve filosofie’, en er zijn weinig filosofische ondernemingen die in de twintigste eeuw zoveel kritiek kregen als juist die.
Systematisch redeneren had in de wetenschappen voor veel vooruitgang gezorgd, maar het was veel te ambitieus om te geloven dat die methode ook zou kunnen leiden tot metafysische systemen over ‘de algemene aard van de dingen’. Dat blijkt ook wel, vinden de critici, want het heeft in de loop der tijden alleen maar talloze varianten daarvan opgeleverd, waarvan de meeste door niemand meer worden aangehangen en die elkaar onderling tegenspreken.
Maar, zegt Whitehead, dan zou je de wetenschappen hun succes ook moeten ontzeggen, want die verlaten ook steeds hun theorieën voor betere. Hij ziet bovendien ook in de metafysica vooruitgang, ook al zien we steeds weer de beperkte toepassing van die ideeën, of juist daarom. Wij weten ‘nooit precies waar wij naar op zoek zijn’, en de ‘wereld oordeelt zonder dwaling’ (Augustinus) over de bruikbaarheid van onze systemen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

In de Metafysica van Kwaliteit is ‘veroorzaken’ een metafysische term die vervangen kan worden door ‘waarderen’.

Robert M. Pirsig in Lila. An inquiry into values (1991)

Eeuwenlang hebben empiristen, die alleen uit willen gaan van wat we kunnen waarnemen, moeite gehad met oorzakelijkheid. Je kunt wel zien dat het ene (altijd) na het andere komt, maar dat dat ene dat andere ‘veroorzaakt’ kun je niet waarnemen. Intussen doen wetenschappers en gewone mensen alsof ze leven in een wereld vol causaliteit. Volgens Robert M. Pirsig (1928–2017) verandert er niks aan de feiten van ons dagelijks leven of de wetenschap als je in het vervolg niet langer zegt ‘A veroorzaakt B’, maar ‘B waardeert A’. We zijn gewend te zeggen dat het bewegen van metaal in de richting van een magneet te verklaren is doordat de magneet die beweging veroorzaakt. Maar je kunt volgens Pirsig met evenveel recht zeggen dat ‘metaal de beweging richting de magneet waardeert’.
Toch heeft deze verandering wel belangrijke consequenties voor ons wereldbeeld. Want ‘oorzaak’ impliceert absolute zekerheid, terwijl het bij ‘waarde’ meer gaat om ‘een voorkeur’. Volgens Pirsig past die laatste betekenis ook beter bij de moderne natuurwetenschap waarin één enkel deeltje geen voorspelbaar gedrag vertoont. ‘Wat een absolute oorzaak lijkt is niet meer dan een zeer consistent patroon van voorkeuren.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Leer dansen, anders weten de engelen in de hemel niets met je te beginnen.

Augustinus, geciteerd door Anselm Grün in Boek van levenskunst (2002, 2003)

Augustinus van Hippo (354-430 na Chr.) was bisschop, theoloog, filosoof en kerkvader. Volgens de Duitse benedictijner pater en auteur van vele spirituele boeken Anselm Grün (1945) was het naleven van de tien geboden voor Augustinus niet de eerste voorwaarde om tot de hemel te worden toegelaten. Het is juist de vitaliteit die we op Aarde ontwikkelen die bepaalt of wij eeuwig zullen vertoeven in het bovenaardse. En natuurlijk is dansen een teken van vitaliteit. Grün zegt dat hij zichzelf vergeet als hij danst en ‘helemaal in zijn lichaam zit’.
Volgens Augustinus moeten we ons de engelen voorstellen als dansende wezens die ons maar al te graag willen opnemen in hun hemelse reidans. Het schijnt dat een andere kerkvader, Hippolytus (ca. 170-235), Christus de ‘voordanser’ van die dans noemt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is zo geschapen dat, als men hem maar vaak genoeg zegt dat hij gek is, hij het gelooft.

Blaise Pascal in Gedachten (1667, 2009)

Hoe komt het, vraagt de geniale wiskundige en filosoof Blaise Pascal (1623–1662) zich met Epictetus af, dat we níét boos worden als iemand beweert dat we hoofdpijn hebben, maar wél als iemand zegt dat onze redenering niet deugt of dat we een verkeerde keuze hebben gemaakt. Volgens Pascal is de reden dat we er volkomen zeker van zijn of we al dan niet hoofdpijn hebben, maar er minder van overtuigd zijn dat we het juiste hebben gekozen. En zeker als veel mensen je beslissing belachelijk vinden, is het ‘gewaagd en moeilijk’ om daaraan vast te houden. En als ze je een dwaas vinden, neig je er zelfs vaak toe hun gelijk te geven.
Sterker nog, zegt Pascal, ook als je maar vaak genoeg tegen jezelf zegt dat je gek bent, maak je dat jezelf nog wijs ook. ‘Want een mens voert een gesprek met zichzelf als hij alleen is, en het is belangrijk dat de juiste richting te geven.’ Voor Pascal is er uiteindelijk ook dit keer een christelijke moraal: ‘We moeten zwijgen zo veel we kunnen, en met onszelf alleen over God spreken, van wie we weten dat hij de waarheid is; en zo overtuigen we ons daarvan.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Leven met je passies komt neer op leven met je pijn.

Albert Camus in Notebooks 1942–1952

Dit is de eerste zin van een van de favoriete passages van Bobby Kennedy, die zich op het werk van Albert Camus (1913-1960) stortte na de moord op zijn broer John F. in 1963. Toen hij vijf jaar later zelf werd neergeschoten had hij volgens Jack Newfield (Robert Kennedy: A Memoir) inmiddels alle essays, toneelstukken en romans van Camus gelezen én herlezen. ‘Hij leerde hem uit zijn hoofd, mediteerde over hem, citeerde hem en veranderde door hem.’ De aantekening van Camus gaat verder met een zin die een belofte inhoudt voor wie zich erop toelegt een ‘opstandige mens’ te worden in een ‘absurd universum’: ‘Als een mens geleerd heeft – en niet alleen op papier – hoe hij zijn lijden alleen weet te dragen, hoe hij zijn neiging om te vluchten overwint, dan hoeft hij niet veel meer te leren.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Om de omgang aangenaam te maken moet iedereen zijn vrijheid behouden.

François de La Rochefoucauld in Réflexions ou sentences et maximes morales (1665)

De aristocratische Rochefoucauld maakte zich weinig illusies over de deugdzaamheid van de gemiddelde mens. Wat hem betreft zat daar eigenlijk altijd menselijke ijdelheid en eigenliefde achter. Het was voor hem echter geen reden om het gezelschap van anderen te mijden. Net als iedereen verlangt hij ernaar, alleen wil hij wel ‘alle middelen aanwenden om het aangenaam en duurzaam te maken’. Daartoe moeten we elkaar niet te veel verplichtingen opleggen: je zoekt samen verstrooiing of je gaat je gezellig zitten vervelen. Maar als iemand daarbij wegloopt, moet je hem dat ook niet kwalijk nemen. Hij waarschuwt dat het goed is om te bedenken dat je vaak te veel bent, zonder dat je daar het ‘flauwste vermoeden’ van hebt. Het is dus zaak goed op kleine signalen te letten of je iemand niet eigenlijk aan het lastigvallen bent.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Denkers

Thema's